artikel> De aanhoudende zoektocht naar donorlichamen
‘Waarom jezelf niet nog éénmaal nuttig maken?’
Ondanks de verdubbeling van het aantal gedoneerde lichamen, blijft de nood aan donors voor het Vesalius Instituut groot. Meer studenten en vorsers betekenen immers meer oefening en onderzoek.
‘Dood is dood hè.’ Lieve haalt haar schouders op terwijl ze een kaartje uit haar portefeuille haalt en het op tafel legt. ‘Ik wens mijn lichaam na overlijden af te staan aan het Vesalius Instituut van de KU Leuven’ lettert het geplastificeerd stukje papier samen met nog enkele belangrijke contactgegevens.
‘Dit zou in alle kranten moeten staan! Veel meer mensen moeten weten dat ze hun lichaam ook aan de wetenschap kunnen schenken’, zucht ze. Voor Lieve viel de beslissing toen haar dochter geneeskunde studeerde en de universiteit systematisch met een tekort aan stoffelijke overschotten kampte. ‘Soms waren er zelfs geen lichamen om de les af te ronden. Het oefenen op een menselijk lijk is nochtans essentieel voor dokters in spe.’
Die tijd van onhebbelijke tekorten lijkt ondertussen voorbij. Sinds 2008 verdubbelde het aantal schenkingen aan onze Leuvense universiteit. Een duidelijke verklaring is er niet, al valt hier en daar te horen dat de toegenomen media-aandacht rond fenomenen als orgaandonatie, euthanasie en het indienen van negatieve wilsverklaringen het aantal donoren de hoogte in heeft gestuwd.
Het jaar 2018 klopte op Vlaams niveau af op 443 lichamen voor de wetenschap. Van een significant ‘tekort’ willen ze aan het Vesalius Instituut dus zeker niet gesproken hebben. ‘Wel blijft er een zekere nood aan donorlichamen’, beaamt diensthoofd Ann Van Ermen. ‘Enerzijds omdat er steeds meer studenten zijn en er dus ook meer geoefend moet worden. De prioriteit gaat daarbij naar onder andere de anatomielessen voor toekomstige tandartsen, dokters of kinesisten. Daarbij komend moeten afstuderende chirurgen ook belangrijke ingrepen oefenen alvorens ze overgaan op een levend lichaam. Anderzijds is er ook gewoon meer nood aan onderzoek.’
Als het over donorlichamen gaat is er een gezonde samenwerking tussen de universiteiten
Ann Van Ermen, diensthoofd Vesalius Instituut
Geen lijkenpikkerij
Uiteraard is de KU Leuven met het Vesalius Instituut niet de enige universiteit die voor onderzoek en opleiding nood heeft aan menselijke lichamen. Ook de andere Vlaamse leer- en onderzoeksinstellingen, zoals de UGent of de VUB, zijn vrijwel aanhoudend op zoek naar stoffelijke overschotten voor hun studenten en vorsers. Ontstaat er zo geen concurrentiële markt waarin universiteiten over lijken gaan om potentiële donors bij leven en welzijn aan hun instelling te binden? Van Ermen verzekert ons dat dat niet het geval is.
‘Als het over donorlichamen gaat, is er een gezonde samenwerking tussen de verschillende universiteiten’, vertelt ze. ‘Niet dat we onderling lichamen uitwisselen. Maar er is zeker geen sprake van concurrentiestrijd. Welke universiteit welk lichaam krijgt, is vaak eerder praktisch van aard. Omdat een lijk 72 uur na overlijden in het labo moet zijn, kunnen mensen die zich als donor opgeven gewoon best voor de dichtstbijzijnde universiteit kiezen. Iemand die in Leuven woont zal dus logischerwijs voor de KU Leuven opteren terwijl iemand die in de omgeving van Gent woont, zijn lichaam best aan de UGent schenkt.’
Handgeschreven brieven en uitgestelde tranen
Dan nog blijft de vraag of de weg van levend organisme tot snijtafel niet nodeloos complex is. Lieve toont ons een afschrift dat ze van het Vesalius Instituut ontving nadat ze een verplichte, handgeschreven brief instuurde met haar wilsverklaring. Ook in dit internettijdperk blijft de universiteit hameren op een met pen en papier opgestelde boodschap met handtekening. ‘Ik denk eerlijk gezegd niet dat dat een drempel vormt’, aldus Van Ermen. ‘Het is belangrijk dat wij als instelling weten dat dit iemands persoonlijke wil is en dus niet een onpersoonlijk, digitaal getypt document dat iedereen zomaar kan insturen.’
'We begrijpen dat het na twee jaar pijnlijk kan zijn om opnieuw geconfronteerd te worden met verlies'
Ann Van Ermen
Wanneer iemand vervolgens overlijdt, moet het lichaam binnen de hiervoorgenoemde drie dagen in het labo zijn waar het gebalsemd en van bloed ontdaan wordt zodat het langere tijd bestand is tegen ontbinding. Voornamelijk voor de nabestaanden is een donorafgifte bovenop het verlies geen emotionele sinecure. Lange tijd om te rouwen met het lichaam is er niet. Bovendien kan een stoffelijk overschot tot wel twee jaar in de koelkast van het Instituut blijven waarna het pas begraven of gecremeerd wordt. ‘Wij begrijpen dat het pijnlijk kan zijn voor familie en vrienden om na die tijd plots weer geconfronteerd te worden met het verlies’, geeft Van Ermen toe. ‘Daarom organiseert de universiteit elk jaar een grote dankmis voor nabestaanden van donoren. De kerk zit vaak helemaal vol. Tot uit alle hoeken van het land komen daar mensen naartoe. Dat moment betekent heel veel voor familie en vrienden.’
Kan ik ook donor worden?
Tot slot nog dit. Iedereen die ouder is dan achttien kan zich opgeven als donor. Van Ermen benadrukt daarbij dat de leeftijd op moment van overlijden op zich niet zo’n grote rol speelt. Traditioneel komen er weinig ‘jonge’ lichamen het labo in, maar dat maakt voor de anatomieles weinig uit. Ook de fysieke toestand van je lichaam is niet allesbepalend. Tenzij een lichaam door een verkeersongeluk onherkenbaar verminkt is of door orgaandonatie de meest essentiële onderdelen ontbreken, is elk stoffelijk overschot nodig.
‘Ieder lichaam is anders. Ieder lichaam is uniek. En daardoor is ook ieder gedoneerd lichaam welkom,’ besluit het diensthoofd. Of om nog eens bij Lieve terug te komen: ‘Waarom zou je jezelf niet nog eenmaal nuttig maken?’
Wie meer info over lichaamsdonatie wenst, kan terecht op de website van het Vesalius Instituut.