analyse> Dr. Glenn Deliège over onze omgang met de natuur

Wanneer de natuur het initiatief neemt

Onze omgang met de natuur lijkt op heel wat vlakken verstard. Een reflectie op de mogelijke oorzaak.

Gepubliceerd

In de 'klimaatcolumn' geeft elke keer een student of een academicus vanuit zijn of haar expertise een kijk op een actueel milieuprobleem. 

Dr. Glenn Deliège is onderzoeker en lector bij KASK Gent, en werkt op milieu- en landschapsfilosofie.

In januari van dit jaar werd de Mechelse wijk Otterbeek opgeschrikt door ‘eendenterreur’ (Het Nieuwsblad 25/01/2019). Een troep barbarie-eenden was uit het nabijgelegen Tivolipark ontsnapt en waggelde tot wanhoop van de buurt door de straten. Eentje had zelfs de euvele moed te slapen op de dorpel van een buurtbewoonster die er naar eigen zeggen ‘doodsbang’ van werd. De hedendaagse stadsmens - zo wordt vaak beweerd - is zodanig vervreemd van de natuur dat een slapende eend aan de voordeur al een probleem vormt. Mensen zouden net als vroeger terug meer in contact moeten komen met de natuur, om er weer mee samen te leren leven. Deze analyse klinkt aannemelijk, maar snijdt ze ook hout?

Hoewel ik geloof dat contact met de natuur belangrijk is om tot waardering van de natuur te komen, lijkt me die analyse toch bol te staan van de problematische aannames. Historisch gezien heeft juist een zekere verwijdering van de natuur gezorgd voor het ontstaan van onze huidige natuurliefde. Een vaak vergeten maar tegelijk voor de hand liggende voorwaarde voor onze openbloeiende esthetische en ethische natuurwaardering is een zekere vrijheid van de dwang om dagelijks met de natuur om te gaan. Vroeger leefde men niet samen met de natuur omdat men daarvoor koos, maar omdat men niet anders kon. Boeren moesten elke dag naar buiten om hun oogst veilig te stellen, vaak tegen de overweldigende kracht van de natuur in. Het spreekt voor zich dat de natuur dan eerder verschijnt als een te wantrouwen partner die je liefst zo veel mogelijk onder controle houdt dan als een kostbaar goed dat beschermd en bezongen moet worden.

Natuurappreciatie werd vooral gecultiveerd door de stedelijke hogere en middenklassen - de klassen die voor hun levensonderhoud niet rechtstreeks afhankelijk waren van de natuur en dus een zekere afstand tot de natuur hebben opgebouwd. Deze klassen konden zelf kiezen waar, wanneer en hoe ze in contact met de natuur kwamen, waardoor er ruimte ontstond voor nieuwe, louter op esthetiek en ethiek gebaseerde relaties met de natuur.

De dame uit Otterbeek bij wie de schrik om het hart sloeg bij het zien van een eend op haar dorpel lijdt dus misschien niet aan een acuut tekort aan natuurliefde veroorzaakt door een gebrekkig natuurcontact. Wellicht zou ze op zondag net dezelfde eenden voederen in de vijver bij het park. Het probleem is misschien eerder dat in dit geval de natuur zelf het initiatief neemt om naar haar te komen en dus niet langer de afstand die nodig is om haar te kunnen appreciëren, respecteert.

Het inzicht dat onze natuurliefde paradoxaal genoeg rust op een zekere verwijdering van de natuur, heeft natuurlijke wijdere implicaties dan de eenden in Otterbeek. Onder impuls van een stijgende natuurliefde is de natuurbeweging ontstaan en is er natuurwetgeving opgesteld. Hoewel er nog veel werk aan de winkel is, werden er de laatste jaren ook enkele opvallende successen geboekt. Zo zijn onder andere de wolf en de bever terug verschenen in Vlaanderen, terwijl de goudjakhals bijna geruisloos oprukt uit het zuidoosten. Dit zijn soorten die lak hebben aan de symbolische grenzen die wij in het landschap trekken en bovendien de capaciteit hebben om onze plannen op grote schaal te doorkruisen.

Om te leren omgaan met de ongemakken die de nieuwe nabije natuur met zich meebrengt, zal een verwijzing naar het verleden of het belang van een verhoogd natuurcontact om onze vervreemding te overwinnen niet volstaan. Het oude samenlevingsmodel met de natuur was er een van eliminatie waar mogelijk en lijdzaam ondergaan waar noodzakelijk. Negatieve reacties op bijvoorbeeld de komst van de wolf zijn dan ook niet zonder meer het gevolg van een te grote afstand tot de natuur, het feit ‘dat we verleerd zouden hebben om met de natuur samen te leven’, maar juist van een hernieuwde gedwongen nabijheid waar niet langer met de oude machtsmiddelen op gereageerd mag worden. Terecht lijkt me, maar het stelt het natuurbehoudsdenken ook voor een onuitgegeven uitdaging: hoe gaan we om met de ongemakken van een natuur die terug zelf het initiatief neemt?

Dr. Glenn Deliège is onderzoeker en lector bij KASK Gent, en werkt op milieu- en landschapsfilosofie

Powered by Labrador CMS