artikel> Kortverhaal
Kortverhaal: Droevige wereld
Diepe ademhaling en vallen. Je voelt hoe zachte knuffels, en nog zachtere kussen je omringen.
De geur, die doordringende geur van mama die je een kus komt geven. Dan weer opstaan en naar buiten kijken. Je deelt alles op in kleuren. Blauwe lucht of grijze lucht, of zwart, of brandend gele zon. Grijze of zwarte zijn goede dagen. Blauwe of gele niet.
Zij zien een basketbal; jij ziet een oranje bal die draait zoals de aarde waarop je staat. Wat zij een basketbalveld noemen, is voor jou een grijs deken met witte strepen. Waarom al die moeilijke woorden? Kleuren zijn makkelijker om te zien, te voelen, te beschrijven. Het is herfst en de grond is bedolven onder rottende oranje vlekken. De hemel is grijs. Andere mensen zien hun kinderen en jij ziet schreeuwende monsters met slangen. Ze schreeuwen dat godinnen met grotten, zoals jij, de oranje bal niet door de hoepel mogen gooien. Jou kan dat niets schelen.
Thuis is jouw kamer zeer groot, groter dan die van anderen. Door de vloer heen hoor je donderslagen en echo’s. Oma is weer ‘s op bezoek gekomen. Je vuurt een kleine blauwe disk van de ene robot naar de andere. Robots – die zijn beter. Robots maken geen ruzie, ze schreeuwen elkaar niet toe. In hun wereld bestaan geen boze oma’s met klauwende handen en brandende ogen die je van je ouders willen afpakken. Zij hebben geen lelijke monsters die het verschil maken tussen slangen in shorts en grotten in jurken.
De robot valt.
Je lacht.
Je lacht opnieuw wanneer een vuist op jouw wang belandt. Zij voelen de spieren, de beenderen. Voor jou zijn ze niets anders dan kleuren. Een witte vuist op een roze wang en dan wordt het roze blauw. De kleine monsters zijn nu opgegroeid, maar vanbinnen blijven ze hetzelfde. Ze maken nog steeds – en nog meer – het verschil tussen slangen en grotten. Jij bent raar met je korte haren. Je loopt snel, je slaat hard. Dat is fout, dat is wat zij zeggen. Je slaat terug. Je voelt hoe iets driehoekig kraakt en ziet rood over wit heen spatten. Je hoort stappen, luide slagen tegen de geel betegelde vloer. Iemand schreeuwt je toe en trekt je mee.
Een ouder monster schreeuwt - het monster is je klastitularis. Je hoort hem niet; het kleine monster is interessanter. Hij probeert de rode rivier te stoppen met zijn hand. Kleurloos water stroomt over zijn wangen. Dat water vermengt zich met de druppeltjes rood waardoor het lichter wordt. Hij heeft dat water al geproefd toen het uit je kwam gegutst - het smaakte zout. Het oudere monster grijpt je hand vast en vraagt naar je agenda. Je ziet hoe hij een blauw stokje vastpakt en vormen maakt in een groen boekje op de zwarte, rechte lijnen die het doorkrassen. Jij weet dat moeder vanavond opnieuw boos wordt omwille van heen-en-weer gebel. Ze zullen het hebben over een raad - raadpleging? Het kan je weinig schelen. Mama is voortdurend boos, als nam ze de plaats van oma in. Ruwe kantjes weggewerkt, gladder met de tijd.
In de hoop contact te vermijden kom je te laat thuis. Je kijkt op alles neer vanaf je persoonlijke berg. Voor hen is het niets meer dan een dak, voor jou is het een paleis. Je bent de koningin van dit glazen, betonnen koninkrijk. Wit-oranje stokjes in kleine papieren doosjes zijn je beste vrienden. Zij, en de robots. Soms bevroed je dat je lijkt op die monsters die je vangen, slaan in de hallen tussen de lokalen. Oudere godinnen – zoals jij, met grotten – vertellen je dat de wereld iets is. Je begrijpt ze niet. De wereld is toch vooral niets, want haar godinnen en de monsters zijn niets. En als zij die binnen die wereld lopen niets zijn, hoe kan de wereld dan iets zijn?
Jouw kamer is net zo groot als vroeger, maar nu staan er meer zaken. Vooral meer robots. Van oma heb je een rechthoek gekregen - koud ijzer en zwart glas. Je steekt het aan. Daarop verschijnt elke avond een godin met blond haar die in een zonnig dorpje woont. Ze slaat haar eigen monsters kapot. Maar haar monsters zijn anders, ze drinken bloed, ze hebben hoorns en scherpe tanden. Soms vind je het leuk om te denken dat je haar bent. En dat jouw monsters ook hoorns en tanden hebben. Want dan wordt het makkelijker om te leven, om het leven te begrijpen. Maar jouw leven is niet haar leven. Jouw leven is dit: anders, gevuld met slangen en grotten, rood en roos. En zo zal het zijn, althans voor de rest van je leven.