opinie> Klimaatcolumn
Duurzame landbouw vraagt duurzame landschapsbouw
Het debat over duurzame landbouw is vervallen in een dovemansgesprek, waarbij iedereen maar zijn ding doet. Terwijl een collectieve aanpak de enige uitweg is, beargumenteert Vincent Cuypers.
Een gloednieuw artikel in het vakblad Nature Sustainability kwam tot een erg interessante conclusie: als we ervoor zorgen dat landbouwopbrengsten wereldwijd hun potentiële maximum bereiken, en landbouwland optimaal in het landschap wordt ingepast, kunnen we met de helft minder landbouwland aan de huidige vraag voldoen. Dat wijst op een belangrijk element dat in het debat over duurzame landbouw wel eens vergeten wordt: efficiënte productie is een belangrijke hefboom om de natuur te vrijwaren. Uiteraard zijn de grootste winsten te boeken in het Zuiden – met name in Afrika blijft landbouwland door een gebrek aan meststoffen en andere technologieën sterk onderbenut, maar ook voor ons blijft het een belangrijke les.
Dat wordt duidelijk in het debat tussen wat 'land sharing' en 'land sparing' wordt genoemd. Land sharing wijst op wat meestal onder duurzame landbouw wordt verstaan: het verzoenen van natuur en landbouw door milieuvriendelijker te gaan produceren, bijvoorbeeld met biologische teelttechnieken. Land sharing leidt echter onvermijdelijk tot opbrengstverlies – minder bemesting, minder pesticides, braakland enzovoort maken dat je op hetzelfde land minder kunt produceren, en dus ook meer land nodig hebt om aan de vraag te kunnen voldoen. Dat is wat de andere strategie, land sparing, wilt vermijden. In plaats van natuur en landbouw op hetzelfde land te willen verzoenen, is de filosofie om net zo intensief mogelijk te produceren, zodat zoveel mogelijk land voor echte natuur kan worden gevrijwaard.
Welk scenario het beste is, is daarbij geen theoretische of ideologische kwestie: dat moet empirisch worden vastgesteld. Heel wat studies wijzen daarbij in de richting van land sparing, simpelweg omdat heel wat soorten zelfs met laag-intensieve landbouw niet om kunnen gaan. Ik maak mijn masterproef over het onderwerp, en daaruit blijkt min of meer hetzelfde: in biologische landbouw heb je wel wat meer biodiversiteit, maar echt zeldzame en bedreigde soorten vind je er evenmin.
Nu zijn er twee grote problemen met radicale land sparing. Het eerste is dat bepaalde gewassen sterk afhangen van zogenaamde ecosysteemdiensten, diensten die door de natuur geleverd worden, en waarvoor er dus natuur moet zijn. Appelbomen moeten bestoven worden door insecten, en in een scenario van al te intensieve teelt kan dat onder druk komen te staan. Daarnaast hebben minder intensieve landbouwlandschappen een grote culturele waarde. Ze zijn doorgaans mooier, en staan de mensen beter toe voeling te krijgen met het landbouwgebeuren.
Sommige auteurs pleiten daarom voor een drietrapsmodel, waarbij er zowel intensief landbouwland is voor het leeuwendeel van de voedselproductie, en een deel laag-intensief land voor de productie van ecosysteemafhankelijke gewassen, landschapsdiensten en ook de conservatie van een aantal typische landbouwsoorten. Belangrijk is in ieder geval, zo benadrukt ook het voornoemde artikel, dat de gespaarde natuurlanden gericht worden aangelegd in functie van zeldzame en bedreigde soorten, bijvoorbeeld in zogenaamde hotspots van biodiversiteit.
Dat alles toont dat duurzame landbouw alleen kan voortkomen uit een holistische en gecoördineerde aanpak. Het heeft weinig zin om biologisch te produceren midden in een woestijn van intensieve landbouw. Biodiversiteit en natuurbehoud hangen nu eenmaal af van factoren op landschapsniveau. Een collectieve aanpak die iedereen betrekt is de enige manier om op dat niveau iets te veranderen.