INTERVIEW WIM VAN DEN BROECK
Ongelijkheid aan de universiteit niet verbeterd sinds 1950? 'Onderwijs is net de motor van sociale mobiliteit'
Volgens nieuw onderzoek zou blijken dat de ongelijkheid aan de universiteit stijgt. Professor emeritus onderwijspsychologie en methodoloog Wim Van den Broeck twijfelt aan die conclusie: 'De onderzoekers nemen enkele cruciale elementen niet mee in hun analyse.'
Nieuw onderzoek van sociologen Elias Kruithof en Pieter-Paul Verhaeghe (VUB) zou aantonen dat onderwijs helemaal niet de grote sociale gelijkmaker is die het in de perceptie wel lijkt te zijn. De sociale ongelijkheid in het hoger onderwijs zou weer op het niveau zitten van 1950, concluderen de onderzoekers.
Zo behaalde slechts vier procent van wie geboren werd in een arbeidersgezin voor 1950 een masterdiploma. Voor wie tussen 1970 en 1994 werd geboren, steeg dat cijfer naar acht procent. 'Dat is een heel beperkte stijging waar we niet trots op moeten zijn', zei Verhaeghe daarover in De Morgen. Bij de hogere middenklasse behaalde voor 1950 dan weer een kleine twintig procent een masterdiploma, tegenover net geen veertig procent een halve eeuw later.
Maar de onderzoekers krijgen kritiek van onderwijsexperts voor de conclusies die ze trekken. 'Wij hebben een ongelofelijk toegankelijk en goedkoop hoger onderwijs. Je kan niet naast die democratisering kijken', zegt professor emeritus onderwijspsychologie Wim Van den Broeck (VUB). Van den Broeck is naast onderwijspsycholoog ook gespecialiseerd in de methodologie van wetenschappelijk onderzoek, waarmee hij in het onderwijsdebat het kaf van het koren scheidt.
Is de sociale ongelijkheid dan niet toegenomen?
Wim Van den Broeck: 'Sociale ongelijkheid is iets dat de debatten al decennia beheerst en wellicht nog decennia zal blijven beheersen. Het is bovendien een erg beladen debat. Het nieuwe onderzoek is op zich interessant omdat het aantoont hoe verdere studies bij de verschillende sociale klassen geëvolueerd zijn doorheen de tijd. De onderzoekers trekken wel enkele vreemde conclusies. Dat de sociale ongelijkheid weer op het niveau is van 1950 kan je hier volgens mij echt niet uit opmaken.'
Waarom niet?
'De auteurs geven zelf aan dat de kansen op een diploma bij alle sociale groepen stijgen. Het aantal afgeleverde masterdiploma's is fors toegenomen, wat een indicatie is dat meer mensen toegang hebben tot het hoger onderwijs. Toch zien ze dat niet als een teken van verminderde ongelijkheid en dat is heel gek.'
Hoe komt dat?
'De onderzoekers menen dat het voornamelijk de groeiende middenklasse is die ervoor zorgt dat meer mensen in het hoger onderwijs terechtkomen en er daarom niet echt sprake is van democratisering van het hoger onderwijs. Ze houden er echter geen rekening mee dat het onderwijs zelf ervoor gezorgd heeft dat meer mensen tot een "hogere" sociale klasse behoren. Dat is werkelijk absurd.'
'Dit onderzoek is dodelijk voor de perceptie'
'De arbeidersklasse die ze in het onderzoek beschrijven is veel kleiner geworden. Daarom is het problematisch om op basis van de vergelijking tussen de verschillende sociale groepen conclusies te trekken over de sociale ongelijkheid in de samenleving. Hoeveel mensen er procentueel in elke groep zitten is namelijk drastisch veranderd. Sociale klasse is dus geen statisch gegeven, maar een dynamisch fenomeen waar onderwijs een grote rol in heeft.'
Tussen die groepen zijn de verschillen volgens de onderzoekers wel toegenomen. Waarom is dat zo?
'Zij definiëren sociale ongelijkheid als het verschil in de kansen van elke sociale groep om een diploma te halen. Als je die kansen doorheen de tijd op een grafiek zet zie je inderdaad dat die vandaag verder uiteen liggen dan enkele decennia geleden. Maar dat verschil is proportioneel ten opzichte van de beginsituatie. Het gaat dus om een stabiel proces. Om dat proces te verklaren moet je naar de achterliggende mechanismen kijken en dat kunnen verschillende zaken zijn.'
'Sowieso spelen cognitieve aspecten daar een rol in, maar dat is een blinde vlek bij veel Vlaamse sociologen. Zij houden geen rekening met de genetische aanleg voor intelligentie. Ze verwachten dat cognitieve vaardigheden gelijk verdeeld zijn over de samenleving, terwijl dat niet klopt. Intelligentie heeft immers een belangrijke erfelijke component.'
Als de kans op een diploma bij alle groepen groter wordt, is het dan een probleem dat de verschillen tussen die klassen er nog steeds zijn?
'Dat is de eeuwige vraag. Wil je liever een land met wat grotere verschillen, maar waar het niveau gemiddeld hoger ligt of wil je kleinere relatieve verschillen maar een lager gemiddeld niveau. Het antwoord daarop zal altijd ideologisch gekleurd zijn. De instroom is nu al heel divers en steeds meer een afspiegeling van de samenleving.'
Zijn de onderzoekers dan te pessimistisch over het succes van de democratisering in het hoger onderwijs?
'Absoluut, dit is dodelijk voor de perceptie. Door een dergelijk beeld te schetsen help je de mensen voor wie zij het willen opnemen absoluut niet. Die raken ontmoedigd door dat verhaal en geloven dat ze toch niets zullen zijn met hun diploma. Waarom zouden ze dan nog moeite doen? Maar dat strookt natuurlijk niet met de realiteit.'
'Hun blik op onderwijs is natuurlijk klinkklare onzin. Er waren nog nooit zoveel mensen sociaal mobiel als nu'
'Bovendien spreekt er ook een soort sociaal determinisme uit, alsof allerlei sociale drempels maar moeilijk te slopen zijn, terwijl goed onderwijs iedereen optilt. De cognitieve bagage is natuurlijk iets dat de onderwijsuitkomsten voor een stuk bepaalt. Het is goed dat intelligentie hoog gewaardeerd wordt, maar andere, "niet-intellectuele", beroepen zijn ook erg belangrijk en worden eveneens sociaal en financieel gewaardeerd.'
Volgens de onderzoekers neemt het belang van een diploma alleen maar toe in de samenleving en moet het hoger onderwijs daarom nog breder toegankelijk zijn voor alle groepen.
'Dat is dubbel. Enerzijds blijft een diploma wel een belangrijk toegangsticket en noodzakelijk om in bepaalde sectoren aan de slag te kunnen. Anderzijds is er ook een gedeeltelijke erosie. De toename van het aantal diploma's en de dalende onderwijskwaliteit heeft er ook voor gezorgd dat sommige bedrijven net minder kijken naar het diploma. Ze weten wat ze nodig hebben aan vaardigheden en spijkeren de rest zelf wel bij.'
Zijn er dan geen problemen met sociale mobiliteit in het onderwijs vandaag?
'Jawel, maar het probleem is niet sociale ongelijkheid, maar de kwaliteitsdaling van het onderwijs in het algemeen. Die heeft effect op iedereen, maar toch vooral op wie thuis minder kansen heeft. Dat betekent dat je minder bagage en dus minder kansen meegeeft.'
'Dat is een hele andere insteek dan enkel naar de verschillen tussen sociale groepen te kijken. De onderzoekers leunen in hun studie erg aan bij het structuralistisch marxistische idee dat onderwijs erop gericht is de sociale ongelijkheid te bestendigen en versterken. De "middenklasse zou het de andere klassen niet gunnen", luidt de redenering, waardoor ongelijkheid zich wel kan verplaatsen maar nooit volledig weg kan zijn.'
'Zo halen ze aan dat die ongelijkheid zich eerst voordeed in het middelbaar onderwijs, maar nu bijna iedereen een secundair diploma heeft, heeft ze zich verplaatst naar het hoger onderwijs. Die blik op onderwijs is klinkklare onzin. Er waren nog nooit zoveel mensen sociaal mobiel als de laatste decennia, en dat hadden we te danken aan ons uitstekend onderwijssysteem. Juist daarom moet de daling van het niveau zoveel zorgen baren.'
Heeft die zich ook doorgezet in het hoger onderwijs?
'Ja, de daling van de onderwijskwaliteit is in 2010 voor het eerst duidelijk zichtbaar geworden en is sindsdien samen met de generaties opgeschoven. In het hoger onderwijs kan je die niveaudaling voor een stuk wijten aan een veranderende instroom. Vroeger stroomden alleen de hoogst presterenden uit ASO door naar de universiteit, nu studeert bijna iedereen die uit ASO komt verder. Toch moet die democratisering niet onvermijdelijk leiden tot een kwaliteitsdaling.
'Je moet de lat hoog blijven leggen voor iedereen en dan zie je wel waar je uitkomt. Daarom moeten we bijvoorbeeld ook af van de negatieve connotatie van het "watervalsysteem". Zoals de socioloog Jaap Dronkers zei is het net positief dat iedereen hoog mikt en dat je dan uiteindelijk uitkomt daar waar je talenten liggen.'