artikel> 'De oplossing? Dat is de vraag van één miljoen'
Jongens- en meisjesrichtingen: genderonevenwicht groeit
Jaarlijks stromen ongeveer evenveel mannelijke als vrouwelijke generatiestudenten in. Van deze eerstejaars komt meer dan de helft in een ‘genderonevenwichtige’ opleiding terecht.
De meerderheid van de generatiestudenten komt terecht in een opleiding waarin meer dan twee derde van de instromende studenten van hetzelfde geslacht zijn. Anders dan vaak wordt gedacht, neemt dit onevenwicht toe en niet af. Daar waar er in het academiejaar 2015-16 50,5% vrouwen instroomden, kwam 57,3% van de studenten terecht in een genderonevenwichtige opleiding. In 1992-93 stroomden evenveel vrouwen in, maar bedroeg het aantal genderonevenwichtige opleidingen slechts 36,5%.
Dit is een trend die ook in andere EU-lidstaten te zien is. De Europese Unie baart zich voornamelijk zorgen om de ondervertegenwoordiging van vrouwen in STEM-opleidingen (Science, Technology, Engineering and Mathematics). In 2009 ging in België 27,2% van die diploma’s naar vrouwen, terwijl het Europees gemiddelde zich op 32,1% bevond.
‘Meer en meer studenten komen in opleidingen terecht die sterk mannelijk of vrouwelijk zijn en dat is toch stereotype-bevestigend’, vertelt Gerard Govers, vicerector van de Groep Wetenschap & Technologie. ‘Je ziet in veel landen dat, wanneer de gendergelijkheid in het wettelijke kader en de maatschappij toeneemt, het aantal vrouwen dat voor een STEM-opleiding kiest, afneemt.’
Stagnatie
Een analyse van de inschrijvingsaantallen toont dat het onevenwicht ook aan onze universiteit reëel is. Zo is dit jaar 91,8% in Informatica man, terwijl Pedagogie slechts 5,6% jongens telt. Bij de burgerlijk ingenieurs is 16,6% vrouw tegenover 79,2% bij Psychologie. Problematisch is vooral dat er afgelopen vijf jaar sprake is van een stagnatie. Rechten, in 2013-2014 met 41,1% mannen nog een vrij evenwichtige opleiding binnen de Humane Wetenschappen, daalde dan weer continu de afgelopen jaren, richting 35,2% dit academiejaar.
Een opvallende afwijking binnen het STEM-aanbod zijn de bio-ingenieurs. Hoewel het daar ook om ingenieursstudies gaat, staat de opleiding erom bekend wel een genderevenwicht te bereiken. ‘Dat heeft te maken met het bio-aspect, waardoor de opleiding minder de perceptie heeft van de harde wiskunde, de harde fysica’, verklaart decaan Nadine Buys. ‘Terwijl ook die vakken sterk aan bod komen. Omdat de toepassingen zich in de bio-sector bevinden en er een aspect van zorg meespeelt, spreekt de opleiding meer meisjes aan.’
Te kleine pool?
Kan de KU Leuven ook iets aan dit onevenwicht doen? Velen vermoeden dat het probleem zich vroeger voordoet. Het onevenwicht zou reeds bestaan in het secundair onderwijs, waardoor de universiteit toch te laat komt met eventuele maatregelen.
Opleidingen als burgerlijk ingenieur vissen uit de pool van ASO-leerlingen met een sterke wiskundige bagage van zes uur of meer. Van hen is 48,0% vrouw
Dit stemt echter niet overeen met de werkelijkheid binnen het algemeen secundair onderwijs (ASO). Zeker bij de doorstroom van meisjes naar STEM-opleiding lijkt het spreekwoordelijke lek in de pijplijn zich zeer precies tijdens de overstap van het leerplichtonderwijs naar het hoger onderwijs te bevinden.
In het ASO liggen de cijfers voor jongens en meisjes in wiskundige richtingen nagenoeg gelijk. In Latijn- en Grieks-Wiskunde zijn er iets meer vrouwelijke leerlingen, in Wetenschappen-Wiskunde iets meer mannelijke. Opleidingen als burgerlijk ingenieur vissen volgens Philip Dutré, vicedecaan Onderwijs van de faculteit Ingenieurswetenschappen, uit de pool van ASO-leerlingen met een sterke wiskundige bagage van zes uur of meer. Van hen is 48,0% vrouw.
In de richting Humane Wetenschappen zijn de meisjes echter duidelijk in de meerderheid: slechts 23% van de leerlingen zijn jongens. Opvallend is dus dat daar vroeger een onevenwicht ontstaat.
Genderstereotypes
Een disproportioneel aantal meisjes dat afstudeert in wiskundige richtingen kiest dus niet voor een wiskundige universitaire opleiding. Dit terwijl ze dus wel beantwoorden aan het profiel. ‘Het is niet omdat vrouwelijke leerlingen kiezen voor wiskundige richtingen in het ASO, dat ze geen genderstereotype ideeën hebben over hun latere beroepsleven’, vertelt Els Consuegra, professor Educatiewetenschappen aan de VUB.
Dat blijkt ook in de doorstroom naar het proffenkorps, waar er in alle opleidingen een buitenproportioneel aandeel aan mannen is. Dat is zo bij de typisch mannelijke richtingen, maar even goed in de humane richtingen zoals rechten, psychologie en pedagogie, waar hun instroom laag is. ‘We hebben heel veel mannelijke proffen, daar verschoot ik wel van’, vertelt Bert, alumnus Pedagogische Wetenschappen. ‘Je merkt echt dat de mannen die het studeren, uiteindelijk toch doorgroeien naar hogere of leidinggevende posities.’
Waarom lijken studenten nog steeds binnen hun genderstereotype domein te blijven? Overal klinkt hetzelfde: dat is de vraag van één miljoen. Al lijkt het woord ‘genderstereotype’ wel een sleutelwoord.
‘We zien dat we bij burgerlijk ingenieur blijven hangen rond 15 à 20 procent meisjes’, vertelt Dutré. ‘Sommigen vragen zich dan af of dat niet gewoon het natuurlijk evenwicht is voor een opleiding burgerlijk ingenieur.’ Dat kan men ook doortrekken naar pakweg de opleiding psychologie: is het niet gewoon natuurlijk dat jongens daar minder geïnteresseerd in zijn?
Keuzevrijheid
Zo komt ook het nature-nurture-debat bij de problematiek kijken. Binnen de wetenschap is daar ook nog steeds geen eenduidig antwoord op. ‘Er is geen enkel robuust wetenschappelijk bewijs dat er werkelijk biologisch gendergebonden verschillen zijn op vlak van persoonlijkheid of competenties’, vertelt Consuegra. Op zeer jonge leeftijd vertonen zich reeds verschillende voorkeuren bij kinderen, maar er zou geen bewijs zijn dat deze aangeboren zijn.
De nurture-theorie zou dan stellen dat we deze voorkeuren grotendeels aanleren. ‘We leren onze kinderen die genderstereotypen echt aan. Hoe ouder het kind wordt, hoe groter de impact ook van nurture’, legt Consuegra uit, doelende op de kloof die steeds groter wordt. Dat zou deels verklaren waarom meisjes en jongens steeds sterker verschillende richtingen op gaan.
‘Het magische recept om dit onevenwicht recht te trekken, is meer dan welkom. Daar mag je een oproep voor doen in Veto'
Philip Dutré, Vicedecaan Onderwijs Ingenieurswetenschappen
‘Genderstereotypen belemmeren ons, in de zin dat ze onze keuzes beïnvloeden’, vertelt Consuegra. ‘Door die stereotypen hebben we het idee dat bepaalde opties beter bij ons passen.’ Sommige mensen overwegen een bepaalde keuze zo niet eens meer, omdat ze zich er niet meer mee identificeren.
Consuegra stelt echter dat dit een belemmering van vrijheid is. ‘Onderwijs werkt nog steeds erg rond wat wordt gezien als ‘de norm’, terwijl men zich net zou moeten organiseren zodat het kind de maximale vrijheid heeft in zijn keuze. En dat is momenteel nog niet het geval.’
Anekdotisch beleid
Het beleid van de faculteiten lijkt zich momenteel vooral te richten op de profilering van de opleidingen. Zo wordt er geprobeerd om genderevenwichtige teams samen te stellen om op infodagen potentiële studenten warm te maken voor de studie. Soms slaat die slinger door. ‘Op een infosessie hadden we eens toevallig enkel vrouwen aan bod laten komen’, vertelt Buys. Dat jaar steeg het aandeel meisjes bij de bio-ingenieurs van 45% naar 55%. ‘Of dat er echt mee te maken heeft, weet ik niet, maar het is toch opvallend.’
Het succes van die aanpak lijkt momenteel vooral anekdotisch. Ook bij pedagogie en burgerlijk ingenieur proberen ze in brochures en op promowebsites minderheidsgroepen in de spotlights te zetten, maar stagneerde de instroom afgelopen vijf jaar.
Het grote probleem lijkt dan ook vingerwijzerij. Vrijwel alle actoren erkennen het probleem. Maar wat de oplossing daarvoor is en vooral wie ermee op de proppen moet komen, is punt van discussie. Op de vraag of er al concrete projecten zijn opgezet, los van acties rond profilering, reageren de betrokken faculteiten ontkennend.
Nochtans ziet Govers wel een rol voor hen weggelegd. ‘Als we vaststellen bij Industriële Ingenieurswetenschappen dat het aantal vrouwelijke studenten op 11% ligt, dan moet men toch kijken of die opleidingen op een attractieve manier kunnen worden toegelicht aan geïnteresseerde meisjes.’ Chantal Van Audenhove, vicerector Studenten- en Diversiteitsbeleid, wil liever op een nog lager niveau kijken. Opleidingen binnen een faculteit kunnen elkaar namelijk in evenwicht trekken, waardoor de discrepantie op facultair niveau minder opvalt.
Beleidsmatig knelt het schoentje dus, maar de wil is er alleszins. ‘Daar mag je in Veto zelfs een oproep voor doen’, vraagt Dutré. ‘Het magische recept om dit onevenwicht recht te trekken, is meer dan welkom.’