longread> "Er wordt veel te hard gewerkt"
Evaluatiereeks rectoraat (4): Wetenschap en Technologie
Inefficiënt bestuursmodel, genderkloof, gebrekkige financiering en de integratie houden de groep Wetenschap &Technologie en vicerector Gielen wakker. Onderwijs en onderzoek doen het dan weer goed.
STUDENTEN oranje
Het aantal studenten binnen Wetenschap en Technologie (W&T) is enorm gestegen. Die stijging is te danken aan toegenomen internationale studenten maar vooral aan de integratie, waarbij de opleidingen industrieel ingenieur en architectuur universitaire opleidingen geworden zijn. Dat betekent meteen twee nieuwe faculteiten met meer dan 8000 studenten in de groep.
Studenten onmiddellijk op de juiste plaats krijgen is een uitdaging die de hele groep bezighoudt. Toch zijn er nog verbeteringen mogelijk. “Op vlak van rekrutering zet de groep te veel in op kwantiteit en te weinig op kwaliteit,” vindt Andreas Waets, studentenvertegenwoordiger in het groepsbestuur.
Vicerector Gielen erkent de uitdaging. “Wij zijn voorstander van een verplichte oriënteringsproef en een verplichte ijkingstoets voor elke opleiding, telkens niet-bindend.” Een aantal van de opleidingen organiseren die al (meestal op Vlaams niveau) en dat helpt volgens Gielen voor minder studenten die niet slagen. “Het heeft geen zin om studenten in je eerste jaar te hebben die niet slagen. We moeten zorgen dat de juiste student op de juiste plaats zit, zowel binnen universitaire als professionele opleidingen.”
Onder de studentenaantallen valt het duidelijke overwicht van jongens op, al verschilt het sterk van faculteit tot faculteit. Groepsbreed zijn er maar ~29 procent meisjes, iets dat een aantal faculteiten met verschillende initiatieven proberen recht te trekken. De brede mogelijkheden na afstuderen worden overal in de verf gezet. Wetenschappen haalt met Ladies@science meisjes uit het secundair naar de universiteit. Bovendien is er geen sponsoring voor events waar minder dan een derde van de sprekers vrouwen zijn.
Toch blijft er werk aan de winkel. De instroom van meisjes blijft voor velen te beperkt, wat de diversiteit van de groep niet ten goede komt. “Diverse groepen zijn altijd een meerwaarde voor een discipline,” vindt Peter Lievens, decaan Wetenschappen. Bovendien wijst Lievens er op dat weinig instroom gepaard gaat met weinig uitstroom en dat er daardoor ook weinig rolmodellen zijn. “Wij proberen dan ook consequent onze vrouwelijke professoren naar voren te schuiven in onze communicatie.”
In tegenstelling tot de groep Biomedische Wetenschappen, dat worstelt met een glazen plafond (zie Veto 4222), is er volgens Bart Nauwelaers, departementsvoorzitter Elektrotechniek (ESAT), bij W&T wel een goede doorstroom. “Er is geen glazen plafond, toch bij de burgerlijk ingenieurs. In het faculteitsbestuur zetelen er 5 mannelijke en 4 vrouwelijke ZAP'ers. Ook bij de beoordelingscommissies heb ik nog nooit gemerkt dat er een punt gemaakt werd van gender. Er zijn dus geen hinderpalen.”
INTEGRATIE oranje
De integratie, dat wil zeggen de overheveling van bepaalde opleidingen van universitair niveau binnen de hogescholen naar de universiteiten, eist binnen Wetenschap en Technologie bijzonder veel aandacht op. Logisch, want de groep heeft er twee faculteiten (zie hoger) en negen campussen in heel Vlaanderen bijgekregen. Vaak beschreven als een ongelooflijke uitdaging, geven velen aan dat de voltooiing van het proces langer duurt dan verwacht.
"We moeten zorgen dat de juiste student op de juiste plaats zit"
Georges Gielen, vicerector W&T
Kris Willems, decaan Industriële Ingenieurswetenschappen, is duidelijk. “De KU Leuven was er operationeel niet volledig klaar voor. Ondanks tien jaar voorbereiding waren de gesloten overeenkomsten met de hogescholen voornamelijk politieke akkoorden die hen moesten overtuigen om te integreren in de KU Leuven.” De praktische kant uitwerken blijkt dan ook moeizamer dan gedacht. “Ik had verwacht dat we verder zouden staan, maar de integratie na een fusie duurt altijd even lang als de voorbereiding ervoor,” erkent vicerector Gielen.
Zeker in het begin van de integratie botste de nieuwe situatie op de rigide structuur van de KU Leuven. Professoren Industrieel Ingenieur moesten ingedeeld worden bij een departement, vaak één waar ze helemaal geen voeling mee hadden. “Wij hadden geen andere optie. Het reglement van de KU Leuven liet geen soepelere houding toe,” verklaart Willems.
Ook de relatie met de hogescholen op vele campussen verliep zeker in het begin stroef. “Het heeft tot vorig jaar geduurd voordat er een banner van de KU Leuven te zien was op campus Gent,” verzucht Joris Gevaert, voorzitter Studentenraad KU Leuven (Stura).
Bovendien slorpt de praktische uitwerking veel energie op. De drukke agenda vol met benoemingen, infrastructuurprojecten en dergelijke laat weinig tijd toe voor fundamentele kwesties. “Er is een soort tijdsgebrek om zwaarwichtige, inhoudelijke debatten te voeren rond integratie,” vindt Dag Boutsen, decaan van faculteit Architectuur.
“Er is te weinig tijd om inhoudelijke debatten te voeren rond integratie”
Dag Boutsen, decaan Architectuur
Volgens Joris Gevaert is dat gemakkelijk te verklaren. “Eigenlijk hebben maar twee van de vijf faculteiten er last van. De groep W&T heeft bovendien geen extra middelen gekregen, dus kan er op groepsniveau weinig bewegen.”
Toch blijven velen positief. “Ik ben fier op wat we verwezenlijkt hebben,” vertelt Willems. Ook Georges Gielen beschouwt de integratie als een van de grootste verwezenlijkingen van de groep. Al erkent de vicerector dat het veel tijd in beslag genomen heeft en dat sommige dossiers op de langere baan geschoven zijn en dat andere dossiers daardoor wellicht iets langer moeten wachten (zie bestuursmodel): “Er zijn maar 24 uren in een dag en dan heb je nog nachtrust nodig.”
De aanpak van de vicerector kan op steun rekenen. “De zoektocht naar oplossingen verloopt op een galante en meelevende wijze. Georges Gielen probeert als een echte ingenieur de problemen die er bij de integratie zijn opgetreden, op te lossen.” Ook Joris Gevaert is positief over de aanpak. “De integratie was en is een titanenwerk, maar verloopt redelijk goed.”
ONDERWIJS groen
Met het onderwijs binnen W&T gaat het goed, vindt ongeveer iedereen. De infrastructuur kan beter, al wordt er met het Quadriviumproject een grote stap in de goede richting gezet. Campus Arenberg krijgt zo een grote aula en op vele plaatsen komen er ruimtes die specifiek voor studenten bedoeld zijn.
De campusbibliotheek Arenberg is bovendien uitgebouwd tot algemeen leercentrum met langere openingsuren, naast de kleinere studentenruimtes verspreid over de campus.
"Het onderwijs is Vlaanderen is ondergefinancierd"
Georges Gielen, vicerector W&T
Ook wat onderwijsvernieuwing betreft, is er vooruitgang. De faculteit Wetenschappen heeft activerend leren geïmplementeerd, een beweging van passieve hoorcolleges naar een meer interactieve vorm van lesgeven.
Een aantal pilootprojecten over het gebruik van sociale media kunnen op veel bijval rekenen. Peter Lievens, decaan Wetenschappen, is enthousiast. “Parels van onderwijsconcepten. Wij gaan daar meer op inzetten. Binnen de groep denken ook steeds meer mensen richting efficiënt en goed onderwijs.”
Vicerector Gielen verwijst ook naar een van de eerste verwezenlijkingen van de huidige rectorale ploeg: het onderwijsportfolio. Daarmee worden de onderwijsverwezenlijkingen van de professoren door henzelf in kaart gebracht en afgetoetst met een peer-reviewcommissie, wat dan ook meetelt voor promoties.
De kwaliteit van het onderwijs binnen W&T kan ook dankbaar gebruik maken van het onderzoek. Volgens de vicerector wordt ongeveer 73 procent van het W&T-personeel en dus een groot deel van de onderwijsondersteuning gefinancierd met onderzoeksmiddelen buiten de eerste geldstroom. “Zonder dat geld halen wij de huidige kwaliteit niet. Het onderwijs in Vlaanderen is ondergefinancierd. We moeten dus wel op deze manier werken,” klinkt het bij Gielen.
De stijging van studentenaantallen ging immers niet gepaard met een gelijkaardige stijging van de onderwijsmiddelen. “Onder Pascal Smet (vorige minister van Onderwijs, red.) zijn er wel 90 professoren bijgekomen aan de KU Leuven, maar die waren niet vergezeld van ondersteunende mandaten (ATP/AAP, red.),” verduidelijkt Gielen.
Een bijkomende uitdaging is de onderlinge profilering van de opleidingen. Het verschil tussen industrieel ingenieur en burgerlijk/bio-ingenieur en wetenschapper wordt niet altijd even duidelijk gepercipieerd door jongeren. Ook het onderscheid tussen architectuur en burgelijk ingenieur-architect is soms wazig voor jongeren. De groep is daarom van start gegaan met een profileringsoefening om de profielen van de opleidingen scherper te stellen. “De profielvervaging is vooral een probleem van perceptie want er blijft wel degelijk onderscheid. Dat kunnen we met betere communicatie oplossen,” vindt Lievens.
ONDERZOEK groen*
Onderzoek binnen Wetenschappen en Technologie excelleert. Binnen de faculteit Wetenschappen alleen al zijn er twintig ERC-grants, Europese beurzen voor uitmuntend onderzoek. De onderzoeksoutput over de hele groep stijgt. “Wij behoren in vele domeinen tot de wereldtop of -subtop,” glimlacht Peter Lievens, decaan Wetenschappen.
Bovendien wordt er gewerkt aan een betere begeleiding van onderzoekers. Doctoraatstudenten en post-docs kunnen terecht bij de Arenberg Doctoral School, waar doorlopend opleidingen en workshops georganiseerd worden. Een groot succes zo blijkt, want alle cursussen zitten vol. Ook het Career Center dat door de universiteit georganiseerd wordt, is een succes.
Qua infrastructuur zijn er nog vele noden, maar er wordt voortdurend aan gewerkt, zowel nieuwbouw als renovaties. Het NanoCentre en het Chem&Tech zijn allebei onderzoeksgebouwen die op veel lof kunnen rekenen. Van de kinderziekten die het bouwproject Chem&Tech plaagden (zie Veto 4206) is niets meer te merken.
“Wij behoren in vele domeinen tot de wereldtop of -subtop”
Peter Lievens, decaan Wetenschappen
Ook de volgende projecten staan in de stijgers: het oude gebouw200F krijgt een facelift - nodig, want er is asbest ontdekt - en wordt een core faciliteit voor biologisch onderzoek. Ook voor onderzoek in natuur- & sterrenkunde zijn er plannen. Het groepsbestuur en de vicerector krijgen van velen dan ook een pluim voor de aanpak.
De grootste bezorgdheid bij onderzoek is de hoge werkdruk. “We krijgen bij wijze van spreken een grootteorde minder middelen en presteren een grootteorde beter dan het buitenland. Dit gaat gepaard met een hoge werkdruk,” verklaart Bart Nauwelaers, departementsvoorzitter Elektrotechniek (ESAT).
Die werkdruk is een universiteitsbreed fenomeen die ook de tevredenheidsenquête aangeeft. 18 procent geeft aan laag te scoren op vitaliteit en hoog te scoren op uitputting. Dat is volgens Omer Van den Bergh, ombudsman van de KU Leuven, mogelijk een risico voor burn-outs als die situatie lang aanhoudt. Cijfers over absolute aantallen van burn-outs zijn niet beschikbaar, maar er loopt nu een project om die beter in kaart te brengen. Toch is er volgens professor Van den Bergh geen indicatie dat er meer gevallen zijn binnen de groep W&T.
Georges Gielen erkent de problematiek van de hoge werkdruk en zoekt samen met de bestuursploeg en het groepsbestuur naar oplossingen. De bestuursploeg doet grote inspanningen om de nadruk te leggen op kwalitatieve beoordelingen (cfr. de biosketch). Tegelijk wijst de vicerector er op dat professoren er zelf ook een aandeel in hebben. “Professoren waarderen in de bevraging heel sterk de grote autonomie. Je moet dan ook zelf het evenwicht vinden en je grenzen goed inschatten. Misschien een vak minder of voor een grotere groep organiseren, of een project minder aanvragen. We moeten het zelfregulerende potentieel van het personeel verstevigen.”
BESTUURSMODEL rood
Bestuurlijk volgt de groep een matrixmodel, waarbij faculteiten en departementen samenwerken als de assen onderwijs en onderzoek. Daarnaast zijn er sinds de integratie nog de campussen. Volgens velen geen optimale situatie, omdat de complexiteit beslissingen vertraagt.
“Ik zie weinig voordelen in van een matrixstructuur. Functies worden verdubbeld en er moet veel vergaderd worden. Het kan allemaal een stuk efficiënter, want nu verliezen faculteiten slagkracht,” vindt Erik Mathijs, departementsvoorzitter Aard- en Omgevingswetenschappen.
Het aftoetsen van waar beslissingen worden genomen is niet evident, vindt ook Nadine Buys, decaan Bio-ingenieurswetenschappen. “De faculteiten vragen eigenlijk personeel en rekeneenheden aan de departementen om hun onderwijs te verzorgen. Dat plaatst de faculteiten soms in een zwakke positie. Een structuur waar de departementen meer gebonden zouden zijn aan faculteiten zal misschien wel beter werken.”
Ook Kris Willems is niet overtuigd van de huidige situatie. “Op bestuurlijk vlak geloof ik niet in een matrixmodel, zeker in combinatie met de campussen. Wij moeten als opleiding Industriële Ingenieurswetenschappen beslissen of we onze faculteit als centraal gegeven verder willen uitbouwen.”
"Op bestuurlijk vlak geloof ik niet in een matrixmodel"
Kris Willems, decaan Industriële Ingenieurswetenschappen
De vicerector vindt het evenwicht tussen onderwijs en onderzoek, en tussen decanen en departementsvoorzitters (die momenteel niet in het groepsbestuur zitten, red.) belangrijk. “Optimalisaties die de efficiëntie verhogen zijn steeds mogelijk, maar er dient een evenwicht te zijn en multidisciplinaire samenwerkingen over grenzen van faculteiten en departementen moeten mogelijk blijven. De rol van de campussen in de bestuurslijnen wordt momenteel gestroomlijnd.”
FINANCIËN oranje
De financiën worden streng gecontroleerd, waardoor de groep zich financieel gezond mag noemen. Een evidentie voor vicerector Gielen, want: “Wij gaan geen geld uitgeven dat er niet is.”
Toch heeft ook de groep W&T last van een gebrekkige financiering. “Er is weinig bewegingsruimte,” vindt Stefaan Poedts, departementsvoorzitter Wiskunde. De verdeling van middelen, allocatie in vakjargon, is bevroren tot 2019. Een rare situatie vindt Poedts, want nu kan er niet optimaal worden ingezet op de prestaties van een departement en van de faculteit.
Bovendien zorgt de gebrekkige financiering voor een hoge werkdruk (zie punt onderzoek). Volgens Peter Lievens wordt er in vergelijking met het buitenland gepresteerd alsof er twee keer zoveel middelen zijn. “Een deel van die grotere output komt door creatief te zijn en door hard te werken. Maar we zijn natuurlijk niet dubbel zo creatief. We hebben gaandeweg een systeem gevonden dat alleen maar goed werkt als de proffen voor twee werken.”
De gevaren van burn-outs zijn volgens Lievens en anderen dan ook reëel. “Er wordt veel te hard gewerkt en mensen krijgen burn-outs. Dagschema’s zitten zo vol dat er geen ruimte meer is eens Nature (academische tijdschrift, red.) vast te nemen en wat te lezen.” Dat zorgt er volgens de decaan ook voor dat collega’s zich te weinig bezig kunnen houden met breed te denken, nieuwe pistes te zoeken of interdisciplinair te werken.
Een ander financieel aspect is de integratie. Momenteel werken de verschillende campussen met aparte enveloppes. Die zouden uiterlijk 2023, voor sommigen liefst 2019, moeten overgaan in de enveloppe van de groep. De impact daarvan is onduidelijk en wordt momenteel geanalyseerd en voorbereid.
“Wij gaan geen geld uitgeven dat er niet is”
Georges Gielen, vicerector W&T
Bovendien moeten de geïntegreerde opleidingen zich dan ook mee financieren uit de bestaande onderzoekskanalen, zij het voor industrieel ingenieurs uit de meer toepassingsgerichte kanalen. Geen eenvoudige opdracht voor de faculteiten Architectuur en Industriële Ingenieurswetenschappen, want hun onderzoek voldoet vaak niet aan de huidige Key Performance Indicators, die gebruikt worden door fondsen om onderzoek te beoordelen. Om hieraan tegemoet te komen, dienen profieleigen KPI’s afgesproken te worden. Bij architectuur wordt bijvoorbeeld een project gevoerd om niet-tastbare onderzoeksresultaten door een commissie van experten te laten beoordelen. Concrete KPI-voorstellen zijn er nog niet en dat baart sommigen zorgen, de vicerector op kop, die hier sterk mee aan de kar sleurt.
CONCLUSIE
Met onderwijs en onderzoek staat het goed. Tevreden studenten en een duidelijke aanpak voor de uitdagingen, stellen gerust. “We staan er zeker niet slechter voor,” vindt Peter Lievens. “Het zal nooit perfect zijn, maar iedereen werkt verder aan één gemeenschappelijk project.”
Dat gemeenschappelijk project wordt ook goed ondersteund door vicerector Gielen. “De vicerector zorgt voor betere communicatie tussen faculteiten, ook op een informeel niveau,” klinkt het. Verder wordt Gielen omschreven als iemand die zeer toegankelijk is en veel ruimte laat voor discussie en input. Het groepsbestuur van W&T duurt dan ook beduidend langer dan andere groepen, precies door de open debatcultuur.
Toch zijn een aantal problemen die onvoldoende aangepakt worden. De ontevredenheid over het bestuursmodel is zeer duidelijk en wordt niet aangepakt. De integratie vergt zoveel moeite dat ook andere dossiers naar de achtergrond verdwijnen, tot ongenoegen van sommigen. Kortom, de basis zit goed, maar de uitdagingen zijn aanzienlijk.