longread> “Weg met het hokjesdenken”
Evaluatiereeks rectoraat (3): groep Biomedische Wetenschappen
Excellerend onderzoek, prestatiedruk, financiële moeilijkheden en weinig vrouwelijke proffen. De groep Biomedische onder Wim Robberecht kent uitdagingen, maar staat er nog steeds sterk voor.
Studenten oranje
Het aantal studenten binnen de groep Biomedische Wetenschappen stijgt elk jaar. Bij sommige opleidingen is die stijging zelfs astronomisch. Door de huidige budgettaire context (lees: besparingen) is die stijging van studenten niet gepaard gegaan met een stijging van administratief personeel. Een situatie die leidt tot veel werkdruk.
“Ons docentenaantal zit nog goed, maar ondersteunend personeel is er te weinig,” stelt Jan Goffin, decaan Geneeskunde. Ook bij de faculteit Revalidatie en Bewegingswetenschappen (FaBeR) is de druk er. “Ons personeelsbestand moet op de tippen van hun tenen staan bij inschrijvingen en administratie. Wij zijn moeten gaan bedelen voor extra ondersteuning, die hebben we ook gekregen uit de middelen van de groep,” aldus Christophe Delecluse, decaan van FaBeR.
De druk op het administratief personeel erkent Robberecht. “Je moet blind zijn om het niet op te merken. Wij gaan hier rekening mee houden bij de opmaak van het volgende verdelingsmodel binnen de groep Biomedische Wetenschappen (zie verder).
De grotere studenteninstroom en de beperkte middelen hebben een impact. Volgens Finn Segers, preses van Medica en lid van het faculteitsbestuur van Geneeskunde, hebben sommige docenten praktische bezwaren wanneer een andere leervorm voorgesteld wordt omdat de groepen te groot en de ondersteuning te klein is. “In die gevallen lijdt het onderwijs. Je kan als student de discussie niet te winnen wanneer er geen geld is,” verduidelijkt de preses.
Een andere problematiek die speelt is de overdreven competitiedrang. Twee jaar geleden luidden een aantal studenten de alarmbel in Veto. Onder prestatiedruk zouden verschillende studenten bij stages de wet overtreden. (zie veto 4012).
Dat de situatie buitensporig was, wordt niet ontkend. “Competitie is nodig, maar moet gezond zijn. In vorige jaren was die competitie toch wat overdreven,” vertelt Goffin. De kansen op specialisering waren voor een groot deel afhankelijk van de scores die je behaalde tijdens de examens en dat dreef studenten tot extreme competitie.
"Je moet blind zijn om druk op administratief personeel niet op te merken"
Wim Robberecht, vicerector Biomedische Wetenschappen
De beleidsreactie daartegen is duidelijk: voor de studenten van de nieuwe zesjarige bachelor-masteropleiding zijn de criteria voor specialisatie zijn gewijzigd. De punten in de bachelorjaren tellen niet mee, de punten in de masterjaren tellen voor beduidend minder mee voor het kiezen van een specialisatie. In plaats daarvan komt de focus te liggen op de masterproef en de proeven die vaardighedenen op discipline gebonden criteria testen (zie verder).
“De situatie is evenwel nog niet opgelost,” stelt Finn Segers, al erkent de preses dat er meer en betere opvolging is de laatste jaren. “Ik hoor nog steeds af en toe spectaculaire verhalen over stagiairs die een ongeval hebben op weg naar huis,” vervolgt Segers.
De prestatie- en werkdruk in de gezondheidszorg lijkt een veel bredere problematiek dan enkel studenten op stage. “Uit de tevredenheidsmonitor van de KU Leuven blijkt dat de werkdruk van het personeel binnen onze groep hoger ligt dan het gemiddelde van de universiteit. De druk is groot, we moeten goed nadenken over hoe we dat terug aanvaardbaar kunnen maken," oordeelt Paul Herijgers, departementsvoorzitter van de Cardiovasculaire Wetenschappen.
De situatie kan er enkel op vooruitgaan met een grondige mentaliteitswijziging en dat vergt jaren. Toch klinkt vanuit vele hoeken dat het groepsbestuur en de vicerector begaan zijn met de problematiek. Robberecht zelf erkent de problemen: “Er heerst ook zeer concurrentiële houding onder studenten, met oog op de specialisaties. Competitie en werkdruk zijn niet slecht, maar het moet gezonde en rechtvaardige competitie en druk zijn. We kunnen het niet maken dat studenten geneeskunde in harde onderlinge competitie staan als ze later als team moeten samenwerken om levens te redden.”
Toch is de vicerector optimistisch. “Er is wel degelijk een cultuuromslag aan het komen. Dat is moeilijk in statistieken te gieten, maar er is wel echt een verbetering.” Een sentiment dat vanuit verschillende hoeken beaamd wordt.
Onderwijs Groen
Onderwijs krijgt in het beleidsplan van de groep bijzonder veel aandacht. Centraal staat de poging om onderwijsinspanningen beter in kaart te brengen. Ook een reductie van het aantal docenten per opleidingsonderdeel in de hoorcolleges, is een streefdoel. Verder wil Robberecht “weg van het hokjesdenken.” Over de aanpak van onderwijs valt er groepsbreed veel bijval en weinig kritiek op te merken.
Onderwijs krijgt in het beleidsplan van de groep bijzonder veel aandacht
“Het is een grote ommekeer in positieve zin,” vertelt Goffin over de herevaluatie van onderwijsinzet. Die gebeurt nu door de studiepunten te meten. Elk studiepunt staat voor 25 à 30 te presteren uren. Dat is echter bekeken vanuit het perspectief van de student. Een docent die één hoorcollege aan 500 man geeft, wordt daarvoor misschien meer beloond dan een collega die 10 repetitieve werkcolleges voor 50 man verzorgt. Dat laatste kan een stuk intensiever zijn dan het eerste. Er is een werkgroep opgestart die dat nu in kaart moet brengen. Van echte concrete realisatie is hier nog geen sprake, maar de wil is er zeker. “Ik apprecieer de nadruk op onderwijs enorm,” bevestigt Delecluse.
Ook wil Robberecht het aantal docenten per opleidingsonderdeel (OPO) voor de hoorcolleges reduceren. Een moeilijke opdracht, want vele onderwijsopdrachten kunnen niet veranderd worden zonder contractbreuk. De groep bekijkt daarom bij elk emeritaat wat de mogelijkheden zijn.
Toch vindt Robberecht het cruciaal om eraan te sleutelen. “Ik wil naar geïntegreerd leren evolueren. Het voornemen van het aantal docenten te reduceren per OPO is daar slechts een onderdeel van.” Dat krijgt de goedkeuring van studenten. “Sommige vakken zijn nu te fragmentarisch en wanordelijk, waardoor studenten het overzicht verliezen,” vindt Segers.
Een andere ontwikkeling binnen het kader van geïntegreerd leren is het benadrukken van competenties. Dat betekent een grotere focus op eindtermen en en minder grote focus op examens van vakken en cours de route. Die trend is al jaren geleden ingezet, maar wordt nu verder doorgetrokken. In geneeskunde wordt er gewerkt met een masterproef, die een combinatie is van de zogeheten stationsproef (toets van vaardigheden), het POKR (Probleemoplossend klinisch redeneren) en de masterpaper (wetenschappelijke competentie). De proeven leggen een duidelijke nadruk op vaardigheden. “Het gaat allemaal de goeie kant uit,” oordeelt Goffin.
Ook bij de opleiding kinesitherapie willen ze een equivalent uitbouwen van de stationsproef, vertelt Delecluse. “Bij bewegingswetenschappen ook, maar dat zit nog in een embryonale fase.”
UZ groen
De relatie met het Universitair Ziekenhuis is voor de groep van wezenlijk belang. De aanwezigheid van het UZ op de campus beschouwen velen als een van de belangrijkste troeven en daar wordt dan ook sterk op ingezet. “We hebben nu een zeer goede samenwerking tussen UZ en de groep. Dat is vroeger ooit wel eens anders geweest,” klinkt het bij Marc Decramer, hoofd van het UZ. “De grootste verbetering is dat we allemaal de wil hebben om samen te werken,” vervolgt Decramer.
"We hebben nu een zeer goede samenwerking tussen UZ en de groep. Dat is vroeger ooit anders geweest"
Marc Decramer, hoofd UZ
De goede relatie tussen Robberecht en Decramer zit daar voor veel tussen. Meer overleg over strategie en meer inbreng in het groepsbestuur hebben zowel concrete als structurele verbeteringen met zich meegebracht. Er is meer coördinatie bij bouwprojecten. Professoren hebben toegang tot het intranet van UZ. Vele andere praktische problemen, zoals met een badge van een faculteit toegang krijgen tot UZ en vice versa, zijn grotendeels opgelost.
Dat het intensieve overleg en betere samenwerking gevolgen zijn van de goede relatie tussen Decramer en Robberecht, zet de deur open voor een mogelijke terugval als de volgende vicerector en hoofd UZ een minder goede band hebben. Iets dat Robberecht zelf erkent: “Als er andere mensen komen, moeten we er voor zorgen dat de goede relaties bewaard blijven.” Over het belang daarvan is iedereen het eens: “Het UZ en de groep Biomedische zijn twee gezichten van dezelfde realiteit. 60% van het ZAP is gelieerd aan het UZ,” verklaart Robberecht.
Onderzoek groen
Niet alleen wil Robberecht in het onderwijs loskomen van het hokjesdenken, die visie wil hij ook verderzetten in het Onderzoek van de groep. “Zoals het Kankerinstituut, moeten we meer streven naar thematische instituten zoals een herseninstituut of een Instituut voor Regeneratieve Geneeskunde.”
Het onderzoek binnen de groep excelleert, wat onder meer blijkt uit een toename van het aantal doctoraten. “Als groep zijn we zeer competitief,” licht Christophe Delecluse, decaan van de faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen toe. “Er wordt goed omgesprongen met de diversiteit binnen de groep, want er is veel respect voor de verschillende onderzoeksgroepen.”
Het aantal doctoraten stijgt, maar ook de lengte van het doctoraat neemt toe. Steeds meer studenten doen er zes jaar over in plaats van vier. Dat is op zich geen probleem, vindt decaan Goffin. “Steeds meer studenten combineren een specialisatie als arts met een doctoraat, dan is het logisch dat het wat langer duurt.”
Ook Delecluse ziet er geen graten in. “Bij ons is er al lang de traditie dat doctoraatsstudenten praktijkervaring opdoen terwijl ze aan hun doctoraat werken.”
Gender oranje
Hoewel in de opleidingen van de groep Biomedische Wetenschappen vrouwelijke studenten zeer sterk zijn vertegenwoordigd, hangt het aantal vrouwelijke ZAP’ers maar rond een schamele 30 procent. “Genderevenwicht is nog altijd probleem,” geeft Robberecht grif toe.
Het beleidsplan maakt er echter een belangrijk punt van om dat evenwicht te bevorderen. Onder Robberecht werd een een minimum aan ⅓ vrouwelijke leden in aanwerf- en beoordelingscommissies ingesteld. Hoewel het aantal vrouwelijke ZAP’ers de laatste jaren stijgt, gaat de evolutie te traag. Dat heeft te maken met het feit dat er weinig vrouwelijke kandidaten zich aanmelden op ZAP’er te worden. “Wij bieden er aandacht aan, maar als er geen kandidaten zijn, kan je ze ook niet benoemen,” verklaart decaan Goffin.
Het aantal vrouwelijke ZAP’ers hangt maar rond een schamele 30 procent
“Het zal nog vele jaren duren eer het verschil is weggewerkt,” zegt decaan Delecluse. “Het belangrijkste is dat groep en universiteit zich ervan bewust zijn.” Een trage evolutie wordt dus als de best mogelijk oplossing aanvaardt, gezien verdere quota voor niemand een echte optie is. Goed, maar niet goed genoeg.
Financiën oranje
Het geld binnen de groep wordt verdeeld volgens een allocatiemodel. Dat model wil Robberecht nu herzien. Op concrete vorderingen blijft het wachten, maar het basisidee is er: zonder een dynamischer verdelingsmodel heeft een nieuw beleidsplan om de vier jaar weinig zin omdat de verdeling van middelen toch al vastligt. Ook is de poging om onderwijs te herevalueren (zie eerder) een lege doos als daar geen verschuiving van middelen tegenover staat.
Omdat de totale enveloppe hetzelfde blijft, betekent meer middelen voor departement of faculteit A of meteen minder middelen voor faculteit of departement B. Een precaire situatie. Stemmen schipperen tussen een voorkeur voor het huidige evenwicht en een herverdeling.
Paul Declerck, decaan Farmaceutische wetenschappen, heeft zijn bedenkingen. “Je zit met een structureel probleem. Mensen die vast benoemd zijn, kan je niet zo maar aan de deur zetten of verschuiven binnen de departementen. Iedereen heeft geld te weinig, dus veel ruimte om te manoeuvreren is er niet.”
Precies daarom verwacht ook Van Ranst geen wereldschokkende verschuivingen: “Het allocatiemodel binnen de groep kan niet radicaal verschillen van dat van de universiteit.”
Ook Paul Herijgers erkent de moeilijkheid, maar toont zich een voorstander van een rechtvaardigere verdeling. “Allocatie is het verdelen van armoede. We moeten in elk geval inzetten op realistische parameters die onderwijsinzet correct belonen.”
Los van het allocatiemodel heeft de groep in de laatste vijf jaar een stijging gekend in elke personeelscategorie. Dat terwijl de geldpot even groot blijft. Volgens Delecluse heeft het geldtekort nog geen grote problemen met zich mee gebracht, maar is het zeker een bewakingspunt. “De vraag is: hoe lang blijft dit nog duren?” verzucht de decaan.
Verder is de opleiding geneeskunde van zeven tot zes jaar gereduceerd. Een beslissing van de regering die zich verder niet gemoeid heeft met de gevolgen. Door die reductie beginnen er volgend jaar dubbel zoveel studenten aan een stage. De zogeheten dubbele cohorte zorgt voor heel wat logistieke problemen, die meer administratieve ondersteuning vereisen en ook financieel zeer zwaar zijn.
Het UZ springt bij om de situatie op te lossen “Voor de stages moeten wij zeer grote inspanningen doen. Dat gaat over veel geld,” aldus Marc Decramer.
De veranderingen en houding van de regering hebben kwaad bloed gezet bij velen. “De reductie van de opleiding brengt een grote organisatorische en financiële last met zich mee en die is zwaar onderschat door de Vlaamse en federale overheden,” oordeelt Jan Goffin. “De regering heeft een beslissing genomen en ons dan maar de gevolgen laten dragen.”
Wim Robberecht verwoordt het nog iets scherper: “De regering heeft ons in de kou laten staan. Ik vind het straf dat wij dit zomaar slikken. Andere universiteiten lijden nog meer. Sommige collega’s bij andere universiteiten vragen zich luidop af hoe ze dit in godsnaam gaan regelen.”
"Als je als vicerector plan A hebt, maar niemand vindt plan A goed, dan kun je hard staan roepen"
Wim Robberecht, vicerector Biomedische Wetenschappen
Jan Goffin laat weten dat alle stageplaatsen voor volgend jaar in orde komen en dat de faculteit voorbereid is op eventuele problemen. Maar de financiële druk die de verandering met zich meegebracht heeft, is groot. Dat kadert in een bredere evolutie. “Als je een Europese vergelijking maakt, is het wat hoger onderwijs betreft maar wat magertjes wat financiering betreft. Er moet zeker een inhaalbeweging gemaakt worden, want hoger onderwijs is essentieel. Of die op korte termijn voltrokken zal worden, betwijfel ik in de huidige budgettaire context,” verzucht Goffin.
De magere financiering zorgt , maar vooralsnog lijkt die goed onder controle. Er wordt ook zeer nauw opgevolgd waar de middelen naar toe gaan en daar speelt het groepsbestuur volgens verschillende bronnen een grote rol in.
Conclusie
De groep biomedische wetenschappen staat er goed voor. De opleidingen groeien, het onderzoek excelleert en de vele uitdagingen worden erkend en aangepakt. Er is nog veel werk aan de winkel en de verklaring “dat heeft tijd nodig” komt te vaak terug om helemaal tevreden te zijn.
De genderproblematiek krijgt in onze evaluatie een apart punt. Dat komt deels omdat de groep er zelf zoveel aandacht aan besteedt. Terecht, want de kloof is voor vast benoemde professoren nog zeer groot. Ook de prestatiedruk moet goed en beter opgevolgd worden, al zijn er voldoende bemoedigende initiatieven. Financieel voelt de groep de gevolgen van veranderingen en en stijgende studentenpopulatie die relatief minder middelen met zich meebrengt. Toch is momenteel alles onder controle.
Opmerkelijk aan de groep is hoe zeer de verschillende partijen op dezelfde golflengte zitten. Zelden krijgt een vicerector zo weinig kritiek, ook niet off the record. Dat heeft te maken met een groep die historisch sterk staat en die relatief klein is, waardoor de taak van de vicerector gemakkelijker wordt.
De belangrijkste verklaring ligt evenwel bij Robberecht zelf. Omschreven als intelligent, nuchter en begaan met zijn groep. Iemand die weet waar hij mee bezig is en een duidelijke focus legt op communicatie, transparantie en samenwerking. In ons gesprek komen 20 andere namen naar voren: “Ik kan dat nu wel vertellen, maar eigenlijk is dat volledig persoon X zijn/haar verdienste (meestal zijn, zie punt over gender, red.).”
Vanuit verschillende hoeken is te horen welke punten door henzelf zijn aangedragen, wat resulteert in een beleidsplan dat iedereen fel verdedigt. Robberecht verklaart dat met typerende nuchterheid: “Als je als vicerector plan A hebt, maar niemand vindt plan A goed, dan kun je hard staan roepen. Het is niet meer dan evident dat we veel aftoetsen.”
Dat beleidsplan is in 50 operationele doelen gegoten die elke seizoenswissel gevisualiseerd worden in een “beleidsthermometer.” Op dit moment zijn ongeveer de helft van de punten afgewerkt, een kwart is ver gevorderd en de rest moet nog wat aan gedaan worden. “Wij denken 40 van de 50 punten gerealiseerd te hebben eind volgend jaar, 8 zullen ver gevorderd zijn en aan twee zal nog veel werk zijn,” vertelt Robberecht.
Al is Robberecht de eerst om toe te geven dat het nog moeilijk zal zijn: “De gemakkelijkste dingen hebben we eerst gedaan, hé.” Bovendien is de vooruitgang wat aan het stagneren de laatste maanden. Tijd om er terug in te vliegen, vindt de vicerector. Want: “Vier jaar is veel te kort.”
Een bezorgdheid waar we mee afsluiten: de groep biomedische wetenschappen wordt inhoudelijk gedomineerd door Geneeskunde, met voorsprong de grootste faculteit. Een opmerking die van iets te veel bronnen komt om genegeerd te worden. Toch kan de stelling niet onderbouwd worden en zegt iedereen dat de decanen in het groepsbestuur een faire rol opeisen. Als we dit aan Robberecht voorleggen is de reactie bedachtzaam: “Ik begrijp de opmerking, Geneeskunde is ook bijna dubbel zo groot als de andere twee. 60% van de professoren is bovendien geaffilieerd met het UZ, dat speelt ook mee. Toch werkt het groepsbestuur in consensus en mogen decanen echt hun ding doen.”