longread> Longread: de studentenspeech, participatie of verzet?

Er was eens … de studentenspeech

De laatste jaren is de studentenspeech bij de start van het academiejaar steevast aan de brave kant. Nochtans is de speech een uitzonderlijk platform om op te roepen tot actie en protest.

Gepubliceerd

Op maandag 26 september opent de KU Leuven het nieuwe academiejaar, traditioneel met een stoet der togati, een eucharistieviering en als slot een academische zitting. Wat in die zitting gebeurt, wordt nog het beste samengevat door Veto in 1988. ‘In de zitting verdedigt de rektor eerst zijn eigen beleid en vraagt meer steun (of geld) van de politici, een lid van het wetenschappelijk personeel klaagt daarna een beetje over het gebrek aan kontinuïteit (of geld) in het wetenschapsbeleid. Tenslotte besluiten de studenten met een scherp toespraakje, naar jaarlijkse traditie gekoppeld aan een korte aktie.’

De samenvatting van de eerste twee speeches - die van de rector en het wetenschappelijke personeel - bevat toen en nu nog steeds een kern van waarheid. Maar de studentenspeech, is dat nog steeds ‘een scherp toespraakje’ met ‘een korte aktie’?

De voorbije jaren viel dat alvast reuze mee. Vorig jaar speechte de voorzitter van de Studentenraad KU Leuven (Stura) Joris Gevaert welgeteld 2 minuten en 45 seconden over oriëntering (zie video hieronder). Een belangrijk thema, dat zeker. Maar, om Veto te citeren, ‘braafjes, snel en niet zo heel aangrijpend’.

2014 was dan weer de spreekwoordelijke uitzondering die de regel bevestigt. De speech van Stura-voorzitter Andries Verslyppe komt nog het meest in de buurt van een scherpe toespraak. De omstandigheden leenden zich dan ook tot een iets scherpere uitval. In september 2014 werd duidelijk dat ook het hoger onderwijs niet ontsnapte aan de besparingsdrift van de Vlaamse overheid, de verhoging van het inschrijvingsgeld hing dan ook in de lucht.

Hoewel Veto toen sprak van ‘een bijwijlen heftige speech’ waar de spreker ‘hard van leer trok tegen de besparingen’, blijkt dat bij een herlezing mee te vallen. De slogan ‘Speel niet met onze toekomst...het is ook die van u!’ klinkt mooi, erg afschrikwekkend is ze niet.

In 2013 speechte Stura-voorzitter Claudia Löwik dan weer over de integratie van de hogeschoolopleidingen binnen de universiteit. Löwik vroeg zich luidop af of ‘de integratie een verrijking van ons onderwijs wordt en niet blijft steken in de hoogmoed van een ambitieus prestigeproject?’ Scherp? ‘Studenten klauwen amper’ kopte Veto toen.

Is de studentenspeech de laatste jaren dan echt veel minder kritisch, scherp en tegen-de-schenen-schoppend dan vroeger? De toon is anders, dat zeker. Beleefder, technischer, meer gericht op coöperatie dan op confrontatie.

Contestatie versus participatie

De studentenspeech valt niet los te zien van de algemene evolutie die de studentenpopulatie de laatste veertig jaar heeft doorgemaakt. Hoewel het gevaar van een misplaatst historisch determinisme altijd om de hoek loert, verklaart deze evolutie hoe de speeches zelf veranderden.

De moderne traditie van de studentenspeeches begon na de splitsing van de universiteit in 1968. De eerste speeches vonden dus plaats binnen de context van het ‘Rode Leuven’, gekenmerkt door een actief, uitgesproken en progressieve studentenbeweging.

'Al deze aangehaalde standpunten en eisen klinken niet nieuw. Maar dat wij ze voortdurend moeten herhalen is tenslotte niet aan ons te wijten'

Uit studentenspeech 1974

Professor emeritus Louis Vos schrijft in De Stad op de Berg, het boek over de recente geschiedenis van onze alma mater, dat Leuven ‘het toneel was van massale betogingen, stakingen en bezettingen van gebouwen’. Dat activisme reflecteerde zich in de studentenspeeches.

‘Om de illusie te kreëren dat de studenten ook iets te zeggen hebben aan deze universiteit, mogen wij weer deelnemen aan deze jaarlijkse show’, opent P. Nieuwdorp de studentenspeech in 1974. Het taalgebruik is krachtig, ideologisch en uitdagend. Het einde al even krachtig als het begin. ‘Wij zullen strijden tegen gelijk welke aantasting van de sociale sektor in het bijzonder en blijven de volledige autonomie eisen voor alle studentenaktiviteiten op sportief, kultureel en politiek gebied. Al deze aangehaalde standpunten en eisen klinken niet nieuw. Maar dat wij ze voortdurend moeten herhalen is tenslotte niet aan ons te wijten.’

Hoewel de (vroege) jaren 70 gekenmerkt werden door veel links activisme met een grote aandacht voor de Derde Wereld, waren er ook ‘scherpe tegenstellingen tussen links en rechts, ook door fysieke confrontaties’, schrijft Vos. De meerderheid van de studenten waren echter noch uitgesproken links noch uitgesproken rechts. Het was vooral de activistische minderheid die zijn stem liet horen.

Student as such

Professor Vos, gespecialiseerd in de geschiedenis van Vlaamse studentenbewegingen, schreef in 2005 een kort essay voor Veto over de evolutie die de Leuvense studentenpopulatie de laatste veertig jaar doormaakte.

Vos identificeert twee types studentenbewegingen. De eerste, de klassieke of student responsability-lijn, had de nood om ‘als groep een eigen rol te spelen in de maatschappij. Die studentenbeweging had strikt genomen geen eigen doelstelling, maar beschouwde zich als een beweeglijke voorhoede van een bredere emancipatiebeweging, waaraan ze haar bestaansreden ontleende.’

Tegenover de ‘klassieke student’ plaats Vos de student as such-benadering. Deze lijn wilde ‘in plaats van de bredere maatschappelijke problemen, de studentenbelangen in enge zin op de voorgrond te plaatsen.’

Het is duidelijk dat naar het einde van jaren 70 de progressieve, activistische lijn steeds verder afkalft en plaats maakt voor een meer gematigde, minder politieke studentenbeweging.

‘Mijn generatie, begin jaren tachtig, was een overgangsgeneratie’, vertelt professor Bart De Moor, momenteel gewoon hoogleraar aan de faculteit Ingenieurswetenschappen aan de KU Leuven. In 1982 nam hij de studentenspeech voor zijn rekening. ‘De jaren zestig en zeventig was het revolutionaire Leuven van Paul Goossens en de marxistisch-leninistische beweging. Begin jaren tachtig waren zij al een voor groot stuk folklore. Vanuit de studenten werd daar toen al meewarig naar gekeken als naar fossielen uit lang vervlogen tijden.’

Twee jaar daarvoor, in 1980, was de studentenspeech echter bijzonder incidentrijk. Karel Meganck mocht toen de speech houden. Meganck was lid van de Marxistisch-Leninistische Beweging (MLB), de jongerenafdeling van het toenmalig communistische Amada, en voorzitter van de Sociale Raad (onderdeel van de toenmalige de Algemene Studentenraad (ASR), de voorloper van LOKO). Meganck diende een valse speech in bij het rectoraat en hield een compleet andere redevoering op de academische zitting zelf. In De Stad op de Berg beschrijft professor Vos mooi wat er gebeurde:

‘(...) Karel Meganck (...) hekelde in een lange toespraak het verschil tussen de ‘riante professorenwedde’ en het ‘pover inkomen van een alleenstaande uitkeringsgerechtigde’. De toespraak werd door de aanwezige togati als een ongepaste provocatie ervaren. Eén hoogleraar verliet - met een diepe buiging voor de rector De Somer - ostentatief de aula, terwijl de meerderheid van de toehoorders hun ongenoegen liet blijken.’

Louis Vos in 'De Stad op de Berg'

Wat volgde werd door Veto dan weer mooi beschreven: ‘Enkele professoren meenden hierop met de voetjes te moeten trappelen. Het hele proffenkorps viel in en aldus werd de studentenvertegenwoordiger het spreken onmogelijk gemaakt. Onder een zo grote druk van zijn kollega’s, brak rektor Pieter De Somer de studentenspeech af, verklaarde het academiejaar voor geopend en liet de Vlaamse Leeuw aanheffen. Alle protest ging verloren in het hoorngeschal’. ‘Censuur!’ meende Veto, dat Megancks actie overduidelijk een warm hart toedroeg.

‘Die speech was er in onze ogen ook al ver over’, verzekert professor De Moor. Het resultaat was echter dat twee jaar later, toen De Moor aan de beurt was, de nodige spanning in de zaal aanwezig was, niet in het minst bij rector De Somer zelf. ‘Toen ik mijn speech gaf, zat de rector klaar voor een scenario als Meganck’, herinnert de professor zich. ‘Klaar om in te grijpen!’

De speech van De Moor was echter mijlenver verwijderd van die van Meganck. ‘Quousque tandem abutere, Catilina, patientia nostra?’ waren De Moors gevleugelde openingswoorden. (Hoelang nog in 's hemelsnaam, Catilina, zal je ons geduld misbruiken? - uit de Catilinarische redevoeringen van Cicero). ‘Ik begon in het Latijn!’, lacht De Moor. ‘Die speech was een soort trendbreuk. Hij had inhoud en was onderbouwd.’

Veto noemde de speech ‘meer akademisch getint dan de voorgaande jaren. Maar de betekenisvolle stilte die heerste onder proffen toen studenten een opendoekje gaven bij de passage over de slechte didaktiek van proffen bewees dat de boodschap maar al te scherp en duidelijk overkwam’. De Moor sneed een onderwijsthema aan, de toenemende studiedruk. ‘Wij vonden toen dat de onderwijsdimensie aan de universiteit volledig onderontwikkeld was.’

Oosterlinck, Napoleon-rector

Hoewel niet meer zo provocerend als in de jaren 70, bleef de studentenspeech een waardevol platform om de aandacht van de universitaire gemeenschap te trekken. Daarbij werden scherpe uitspraken niet geschuwd, al werd duidelijk dat de studentenvertegenwoordigers steeds meer en meer opteerden voor een vorm van coöperatie in plaats van contestatie.

Het gebrek aan aandacht voor onderwijs bleef een belangrijk thema. ‘De didaktische armoede aan onze universiteit kan dan ook niet genoeg betreurd worden’ klonk het in 1984 nog. Een populair onderwerp was ook de democratisering van het onderwijs, bijvoorbeeld een jaar later in 1985. De speech uit dat jaar hekelt ‘het gebrek aan studenten van de laagste socioprofessionele’ groepen. Deze trend is ronduit dramatisch. En dan maar spreken over gelijke kansen voor iedereen!’

Wat belangrijk is om te zien dat de studenten steeds meer en meer de universiteit mochten ‘meebesturen’ en plots ‘medebeheerders’ werden. Deze inspraak werd vaak en scherp bekritiseerd in de speeches, omdat ze werd afgedaan als pseudo-inspraak en zo de studenten monddood maakte.

In 1987 is de uithaal naar de rector niet mis te verstaan: ‘Maar wij worden ook moe, hè, moe, want wat wij dit jaar op het gebied van medebeheer te horen kregen is goed om een ganse generatie te doen twijfelen aan haar intellektuele kapaciteiten. Niet dat wij staan druipen van zelfmedelijden, meneer de rektor, maar bent U dan echt hardhorig?’

Het loont de moeite ook het vervolg van de speech te lezen. ‘Uw hardnekkigheid maakt ons moe, maar vooral kwaad, Kwaad omdat U ons steeds maar tracht te sussen met mooie speeches bij de opening van het akademiejaar, bij een bezetting van het rektoraat, bij een betoging van vierduizend Leuvense studenten! Kwaad omdat we het beu zijn op straat halfdood geklopt te worden door zogenaamde ordehandhavers, terwijl we slechts vragen dat jullie eens eindelijk doen wat jullie te pas en te onpas beloven. Wij zijn het beu aan dit nep-medebeheer mee te werken, een medebeheer dat slechts dient om ons de diarree van afbraakmaatregelen te doen slikken.’ Kritiek die kan tellen.

Vier jaar later zijn studenten duidelijk niet bevredigd: ‘Mijnheer de Rektor, wij studenten kennen wel degelijk het onderscheid tussen wezenlijk medebeheer en een ongevaarlijke vorm van schijninspraak.’

Vanaf de jaren 90 is een scherpe, vileine speech al meer uitzondering dan regel. De autocratische stijl van rector André Oosterlinck, die in 1995 tot rector wordt verkozen, roept bij de studenten echter verzet op. De manier waarop de Associatie KU Leuven door de rector wordt opgericht, kan rekenen op kritiek van de studenten.

Bram Delen noemt in de studentenspeech van 2003 Oosterlinck dan ook een ‘Vlaamse Napoleon’. ‘Hij trekt door het onderwijslandschap, waar hij zich associeert met zowat alles en iedereen. Meer dan 40% van de Vlaamse studenten werd zo ingelijfd. Maar net zoals Napoleon dreigt ook de rector zich vast te lopen in een Russische winter. Veroveren is zijn tweede natuur, hervormen ondertussen ook.’

‘Ik stond met mijn knikkende knieën op het podium’, vertelt Delen nu. ‘Oosterlinck kwam achteraf naar mij en kwam me bij wijze van spreken met de vinger op de borst tikken: dat was fout, kameraad, en dat klopte niet’.

Medebestuur als Paard van Troje?

Het is duidelijk dat twee grote tendensen de evolutie van de studentenspeech kunnen verklaren. De eerste is de algemene depolitisering van de student: politieke studentengroepjes (zowel links als rechts) zijn vandaag gemarginaliseerd. De democratisering van het onderwijs is voor veel studenten en zelfs studentenvertegenwoordigers geen echt issue meer.

Naast de depolitisering speelt de kwestie van het medebestuur ook een grote rol. Steeds meer en meer werden studenten betrokken bij beleidsprocessen. Vandaag zit de voorzitter van de studentenraad zelfs in het Gemeenschappelijk Bureau, de facto het hoogste beslissingsorgaan aan deze universiteit.

‘In 1982 zaten wij wel in de Academische Raad, maar daar waren we een geïsoleerde fractie. Door studenten op te nemen in allerlei beleidsorganen maak je hen ook medeverantwoordelijk’, duidt professor De Moor. ‘Het is dan een zwaktebod om kritiek via een extern kanaal te ventileren. De strategie van de universiteit was eigenlijk ‘de vis verdrinken’ bij problemen, zoals Jean-Luc Dehaene pleegde te zeggen.’

‘Uiteindelijk waren we lauwe minnaars van het feit dat we in het Gemeenschappelijk Bureau zaten'

Bram Delen, toenmalig studentenvertegenwoordiger

Ook Delen deelt de analyse van De Moor. ‘We hebben altijd geëist om in het Gemeenschappelijke Bureau (GeBu) te mogen zitten. Maar je moet weten: je eist soms iets dat je eigenlijk niet wil hebben’, geeft Delen toe. ‘Uiteindelijk waren we lauwe minnaars van het feit dat we in het GeBu zaten.’

Delen ziet de paradox. ‘Dat was misschien de hypocrisie van toen: we vroegen om medebestuur en om serieus genomen te worden, maar tegelijkertijd vroeg iedereen zich af: hoe ver moet dat medebestuur gaan? Willen we wel effectief deel uitmaken van het dagelijks bestuur van deze universiteit?’

‘Het fundamentele probleem is dat de generaties van studentenvertegenwoordigers elkaar heel snel opvolgen’, vervolgt Delen. ‘Dat wisselt om de één of twee jaar. Hoe sterk sta je dan in dat GeBu? Misschien ben je gewoon op die manier niet de sterkste kracht om de verandering van binnen uit te bewegen. Daarom heeft studentenvertegenwoordiging meer zin als het van buitenaf gebeurt, denk ik.’

Medebestuur of niet, provocatie of coöperatie, scherp of mild … Waar Stura-voorzitter Marie Vanwingh op de opening van het komende academiejaar ook over speecht, het is geen slecht idee om de discussie binnen de studentengemeenschap nog eens te openen. Hoe belangrijk is de democratisering van het hoger onderwijs nog? Hoe reageren we op de lage slaagcijfers van onszelf, studenten?

‘De essentie is: als student heb je een unieke positie in de maatschappij,’ besluit Delen. ‘Je bent door niets of niemand gebonden. Je hebt geen werkgever, je bent weg bij je ouders maar hebt toch hun geld om te doen waar je zin in hebt. Dat is een positie die je nooit, nooit meer terugkrijgt. Maak er dan gebruik van.’

Powered by Labrador CMS