NIEUWS PERSONEELSCIJFERS

Een derde universiteitspersoneel is internationaal

Het personeelsbestand van de Vlaamse universiteiten is opnieuw toegenomen. De universiteiten wijzen op de impact van die stijging op de financiën, maar de grootste groep werknemers wordt niet door de universiteiten zelf betaald.

Naar jaarlijkse gewoonte presenteert de Vlaamse Interuniversitaire Raad (Vlir) de personeelscijfers van de Vlaamse universiteiten. Het personeelsbestand stijgt met 4% ten opzichte van het vorige jaar: de universiteiten stellen nu 37.572 personeelsleden te werk. Die stijging is niet zo opmerkelijk aangezien het personeelsbestand de afgelopen tien jaar telkens is toegenomen.

Volgens huidig Vlir-voorzitter Rik Van de Walle is die stijging goed nieuws vanuit een tewerkstellingsperspectief, maar zorgt ze ook voor problemen. 'De overheidsmiddelen volstaan niet langer voor het waarborgen van de basiswerking van onze universiteiten', verduidelijkt hij. Diezelfde conclusie trok Van de Walle al na een stijging van 5% vorig jaar.

Het wetenschappelijk personeel dat niet door de universiteiten zelf betaald wordt, is veruit de grootste groep met 47% van het totale personeelsbestand. Dat is personeel dat betaald wordt door instellingen als IMEC of een beurs krijgen van organisaties zoals het FWO. Het administratief en technisch personeel (ATP) is de tweede grootste groep met bijna een derde van de totale werknemers.

Nederlanders sterkst vertegenwoordigd

Voor het derde jaar op rij verzamelt de Vlir ook cijfers over de nationaliteiten van personeelsleden. Ongeveer een derde van het academisch en wetenschappelijk personeel heeft ondertussen geen Belgische nationaliteit. Die cijfers zijn de laatste drie jaar niet grondig gewijzigd, al stijgen ze lichtjes.

De nationaliteitscijfers verschillen enorm tussen de verschillende groepen personeel die aan de universiteiten tewerkgesteld worden. Zo is wel 49% van de postdoctoraal onderzoekers internationaal, kort gevolgd door de doctoraatsstudenten waarvan 40% niet de Belgische nationaliteit heeft. Bij de professoren gaat het slechts om 14%.

Slechts 31% van de proffen is een vrouw

Nederlanders zijn het sterkst vertegenwoordigd onder de buitenlandse werknemers. Andere nationaliteiten die een groot onderdeel uitmaken van het personeelsbestand zijn Italiaans, Duits, Chinees en Indisch.

Gender

De genderverhoudingen aan de Vlaamse universiteiten verschillen enorm tussen de verschillende groepen werknemers en tussen disciplines. Enkel het onderscheid tussen mannen en vrouwen komt in de data aan bod.

Zo zijn bij het administratief en technisch personeel (ATP) en het assisterend academisch personeel (AAP) de vrouwen in de meerderheid. Bij het ATP zelfs met 65%, een percentage dat in twintig jaar niet substantieel gewijzigd is.

Het laagste cijfer is terug te vinden bij het zelfstandig academisch personeel (ZAP) waar professoren onder vallen. In deze groep werknemers is slechts 31% vrouw. Dat cijfer is dus beduidend lager dan de andere groepen werknemers, al is het aandeel de laatste jaren beduidend toegenomen. In 2000 was namelijk nog maar 13% van het ZAP vrouw.

De meeste gewoon hoogleraren zijn ouder dan 55 jaar

Het is opvallend dat de meeste disciplines gelijkaardige genderverhoudingen hebben op de exacte wetenschappen na. Bij het wetenschappelijk personeel dat niet uit werkingsmiddelen betaald wordt gaat het bijvoorbeeld om 30%, terwijl alle andere disciplines een meerderheid aan vrouwen hebben. Ook bij het ZAP is het aandeel aan vrouwen beduidend lager bij exacte wetenschappen.

De verschillen tussen universiteiten zijn minimaal. Zo heeft de KU Leuven het kleinste aantal vrouwelijk ZAP van alle Vlaamse universiteiten, maar is het procentuele verschil klein. Bovendien heeft de Leuvense universiteit in geen enkele andere personeelscategorie het kleinste aandeel vrouwen.

Leeftijd

De data over leeftijden zijn niet zo verrassend. Zo is het AAP beduidend jonger dat het ZAP. Het is dus duidelijk dat een deel van het AAP afhaakt of doorstroomt richting het ZAP wanneer ze ouder worden. Het ATP is dan weer gelijkmatiger verdeeld over de leeftijdscategorieën.

Maar ook binnen het ZAP zijn de verschillen groot. Het trage promotieproces komt bloot te liggen wanneer we de grootste groepen in beschouwing nemen. Zo vormen 35 tot 39-jarigen de grootste groep bij de tenure track docenten, de eerste stap in het promotieproces. Die leeftijdsgroep bestaat niet eens bij de gewoon hoogleraren. De overgrote meerderheid van de gewoon hoogleraren is ouder dan 55 jaar.

Powered by Labrador CMS