artikel> Effect van 30% CSE-regel voorlopig onduidelijk
Aantal examenbetwistingen blijft stijgen
Dit jaar werden voor het eerst studenten uitgesloten van hun opleiding door de 30% CSE-regel. Nu kan ook de impact ervan op het aantal examenbetwistingen worden gemeten.
Examenbetwistingen onderscheiden zich van betwistingen rond studievoortgangsmaatregelen. De 30%-regel kadert in die laatste categorie. De regel werd vorig academiejaar ingevoerd om startende bachelorstudenten die slecht scoren sneller te heroriënteren. De regel houdt in dat wie na de herexamens van zijn eerste jaar een cumulatieve studie-efficiëntie (CSE) van minder dan 30% heeft, die opleiding niet meer mag voortzetten.
Het is voorlopig onduidelijk of er een reële stijging is van het aantal aanvragen van studenten om een opleiding tóch verder te zetten door de 30% CSE-regel. Er waren dit jaar dan wel meer dossiers, maar dat werd verwacht gezien er een 'dubbele cohorte' was: er werden zowel eerstejaarsstudenten onder de 30% CSE als tweedejaars die geen 50% CSE halen, geweigerd. De kans is groot dat zonder de 30% CSE-regel een groot deel het jaar erop toch geweigerd zou zijn, althans volgens de studentenadministratie.
De 30%-regel is geen beslissing, maar gebeurt automatisch door de uitvoering van het reglement. Studenten in een overmachtsituatie kunnen zich hier wel tegen verzetten. Iemand die bijvoorbeeld langdurig ziek is geweest, recent een naaste heeft verloren of met psychische problemen kampte, kan een dossier indienen bij de directeur Studentenadministratie. Die kan dan in een afwijkende toelating voorzien. Volgt er echter een negatieve beslissing, dan kan de student in kwestie in beroep bij de vicerector Studentenbeleid, Rik Gosselink.
Het aantal keren dat mensen in beroep gingen steeg van 575 voor het academiejaar ‘14-’15 naar 653 voor ‘15-’16
‘De studenten komen dan op gesprek bij mij’, licht Gosselink toe. ‘Zo komen bijzondere omstandigheden vaak beter aan het licht. Sommige studenten durven immers niet alles in hun brief aan de directeur Studentenadministratie neer te schrijven om hun privacy te vrijwaren.’ De bedoeling van het beroep is het garanderen van een individuele aanpak. De focus ligt dan ook op het reeds afgelegde studieparcours en de kansen om de opleiding met succes af te ronden.
Stijging van betwistingen
Reeds een aantal jaar spreekt men van een 'juridisering van het onderwijs': studenten zouden steeds vaker juridische stappen zetten om die negen toch nog in een tien te veranderen. Ook wie van zijn opleiding wordt uitgesloten, kiest sneller voor de juridische weg. Daartegenover staat dat er steeds meer regels zijn omtrent het behalen van een diploma.
Omdat de 30%-regel gebaseerd is op het aantal behaalde credits, werd verwacht dat hierdoor ook meer examenbetwistingen worden ingediend.
Het aantal keren dat mensen in beroep gingen steeg van 575 voor het academiejaar ‘14-’15 naar 653 voor ‘15-’16, blijkt uit een nota die Veto kon inkijken. Die tendens past echter in de algemene stijgende trend voor het instellen van beroepen. Bovendien is een groot deel van deze beroepen onontvankelijk verklaard, bijvoorbeeld omdat zij na de termijn van zeven dagen werden ingediend, of stopgezet.
Die laatste categorie bestaat vooral uit bewarende beroepen. Dit geeft de kans aan studenten die nog geen feedback hebben kunnen krijgen van hun prof over hun examen, om toch hun rechten te waarborgen. Snapt een student na inzage en gesprek hoe zijn punt tot stand is gekomen, dan gebeurt het vaak dat hij de procedure stopzet.
Er is een lichte stijging van het aantal toegekende beroepen, waarbij de beslissing dus wel degelijk werd herzien: in absolute termen van 136 naar 155, in relatieve termen steeds 24%. In het academiejaar ‘13-’14 waren dat er nog maar 90, of 19%. De beroepen die tout court behandeld werden en daarop dus gegrond of ongegrond werden verklaard, bleven in absolute cijfers wel ongeveer constant en daalden zelfs van 69% naar 62%.
Plan van aanpak
‘Het helpt als de student in kwestie reeds een plan van aanpakken heeft. Dan wordt nagegaan met de docenten en de studieloopbaanbegeleider hoe realistisch het voorstel is,’ zegt Gosselink. Er komen dus goede afspraken wat betreft de opvolging. ‘Dit maakt dat toch zo’n 60% van de studenten die in beroep zijn gegaan tegen hun uitsluiting van de opleiding, hun traject uiteindelijk succesvol voortzetten.’
Volgens Gosselink betreft het echter enkel de mensen met echte verschoningsgronden. ‘Wie gewoonweg weet niet genoeg gewerkt te hebben, gaat niet in beroep wegens gebrek aan een goed verhaal.’ Het kan echter ook zijn dat vooral de sterksten de tijd en middelen hebben om toch voor een beroepsprocedure te gaan.
‘Wie gewoonweg niet genoeg gewerkt heeft, gaat niet in beroep wegens gebrek aan een goed verhaal'
Rik Gosselink, vicerector Studentenbeleid
Het bewijs dat studenten kunnen gebruiken om hun beroep te staven, is divers. Inzake studievoortgang zullen er vaak medische aspecten zijn. Studenten kunnen dan onder gesloten omslag medische info bezorgen die wordt beoordeeld door een adviesgroep bestaande uit specialisten van het universitaire ziekenhuis. Bij examenbetwistingen komen de ECTS-fiches vaak in opspraak. Een prof kan namelijk geen competenties testen die volgens de fiche niet moeten worden behaald. Ook het niet vermelden van hoeveel een bepaald onderdeel doorweegt op de punten, kan aanleiding geven tot een geslaagd beroep.
'Vroeger gebeurde examineren heel feodaal'
Rik Gosselink, vicerector Studentenbeleid
Toch blijft bewijsgaring vaak moeilijk. Ibrahim* bleek gebuisd op een vak door zijn participatie tijdens het werkcollege. Toen hij ging vragen waarom, kreeg hij een blad met zijn naam te zien, waarop streepjes werden getrokken telkens als hij in de les een vraag had gesteld of beantwoord. Dit betwisten zonder bewijs dat hij wél zijn hand had opgestoken, is een hele opgave.
Ongeoorloofde druk
Bovendien lijken sommige proffen ongeoorloofde druk te leggen op studenten om hen te ontmoedigen een beroep in te stellen. Ibrahim kreeg te horen dat als hij zijn participatiepunt zou betwisten, het punt op zijn schriftelijk opdracht wel eens kon dalen. Dat kan nochtans niet, verzekert Gosselink. ‘Het kwam allemaal heel dreigend over’, aldus Ibrahim. Uiteindelijk durfde hij niet verder te gaan met de procedure.
Gosselink geeft toe dat zulke verhalen vaker terugkomen. ‘Vroeger gebeurde examineren heel feodaal: de prof gaf een cijfer en dat was onbetwistbaar.’ De vicerector gelooft echter dat meer transparantie in het toetsbeleid bijdraagt tot kwaliteitsvol onderwijs. ‘Proffen moeten begrijpen dat zij verantwoording verschuldigd zijn voor de punten die zij geven.’
*Ibrahim is een gefingeerde naam.