recensie> Cassiers experimenteert met sober toneel
Recensie: De moed om te doden
Guy Cassiers bewerkt 'De moed om te doden' van Lars Noren. Met zo’n titel zou het over Syriëstrijders kunnen gaan, maar de regisseur kiest voor de beklemmende relatie tussen een vader en een zoon.
Cassiers' stukken zijn het liefst groots van opzet. Ze moeten een literair meesterwerk zijn met een grote cast en ingenieuze video-installaties. Dat alles is opvallend afwezig deze keer: De moed om te doden is sober en drijft op de acteerprestaties van slechts drie acteurs. Precies daardoor wordt het – ironisch genoeg – een experiment.
Een zwart zeildoek schermt het grootste deel van de bühne af. De acteurs staan op slechts een vijfde van het speelvlak. Ze lijken op de rand van de afgrond te staan en het is wachten op wie de ander er het eerst afduwt.
Te veel Drets
De vader, neergezet door Dirk Van Dijck, komt een tijdje bij zijn zoon Erik wonen en analyseert diens karige inboedel. Het is het begin van een meanderende dialoog die soms herkenbaar en grappig is, maar af en toe te alledaags aandoet.
Het Eiland-acteur Van Dijck viel last-minute in voor Marc Van Eeghem, die ziek moest afzeggen. In twee weken studeerde hij de rol in van de kruiperige, aandachtszoekende vader. Zijn spel is soms grotesk en in de scenes waarin hij zich boos maakt, verschijnen daardoor flarden van de bekende kantoornerd Michel Drets. Het maakt het geheel luchtiger, maar doet soms afbreuk aan de geloofwaardigheid van het stuk.
Aan het begin van het tweede bedrijf verschijnt de frisse Radka, Eriks vriendin, op het toneel. Er komt meer vaart in het spel en met de vertolking van de zwarte actrice Aminata Demba geeft Cassiers in zijn acteurskeuze de tekst een nieuwe laag.
Cassiers wil reflecteren over identiteit en traditie. De hoofdpersonages Erik en Radka slapen dan wel samen, een relatie wil Erik het niet noemen. Vaderlief stopt niet met haar desondanks onafgebroken het liefje van zijn zoon te noemen. Erik wordt een blauwdruk van de moderne mens: onafhankelijk van iedereen, maar vooral erg alleen.
Niet doen
Erik maakt zich op om te slapen met de vraag of zijn vader tijdens zijn nachtelijk toiletbezoek niet te veel wil hoesten. ''t Is goed, ik weet dat ge daar ligt en dat ge aan het afzien zijt.'
Radka en vader blijven op. Hij vergeet zijn oude lijf wanneer hij met haar danst. Al snel liggen zijn handen stevig rond haar lijf en zijn broek op de grond. Griezelig kalm betreedt Erik opnieuw het toneel. Vader en zoon voeren een gesprek zoals alle eerdere gesprekken. Wat eerst nog herkenbaar leek, blijkt al de hele tijd misvormd te zijn. Een omhelzing verandert gaandeweg in dansen en in wurgen. Het licht dooft wanneer de laatste woorden klinken: 'Erik, niet doen.'
Van Dijck verdient een pluim voor de toon van die woorden. Het klinkt zoals wanneer iemand je zegt dat je je handen niet in het vuur mag houden, of dat je beter niet in een kreupele boom klimt. Het klinkt zoals een vader klinkt, die je elke dag zegt wat je beter wel en niet doet.
Precies door dat indringende einde en de over het algemeen genomen sterke acteerprestaties gaan de twee uren toneel goed vooruit. Voor een diepere reflectie over macht, traditie en identiteit mikt Cassiers met dit sober stuk wel te hoog.