recensie> Filmrecensie
‘Detroit’: akelig actueel drama over rassendispuut in de sixties
Perfect is de film zeker niet, maar ‘Detroit’ legt wel de vinger op een wonde die nooit helemaal toegegroeid is: de onderdrukking van zwarten in de Verenigde Staten.
Na hyperactuele films als ‘The Hurt Locker’ en ‘Zero Dark Thirty’ neemt regisseur Kathryn Bigelow een stap terug in de Amerikaanse geschiedenis. Het decor voor haar nieuwste worp is het Detroit van 1967 - een metropool met een grote maar arme zwarte gemeenschap, die gesurveilleerd wordt door een bijna exclusief blanke politiemacht.
Het is even zoeken in het begin. Een inval in een zwarte speakeasy toont meteen hoe diep de tweescheiding tussen de verpauperde negroes en de hardhandige agenten wel is. Rellen breken uit, winkels worden geplunderd en hele woonblokken gaan in vlammen op. Bigelow doorspekt de beginscènes met archiefmateriaal van nieuwsuitzendingen uit die periode - soms zelfs zo frequent dat je het gevoel hebt naar een documentaire te kijken. Maar het moet gezegd - de rommeligheid en het gebrek aan een aanknopingspunt zorgt ervoor dat de chaos tastbaar wordt. De parallel met de meer recente rellen in Ferguson is nooit echt ver weg.
Beetje bij beetje, na pakweg een vierde van de film, vallen de puzzelstukjes op hun plaats. We maken kennis met figuren zoals Larry Cleveland (Algee Smith), een wannabe-Motown artist, zijn meer bedeesde vriend Fred en de berekende bewakingsagent Melvin Dismukes (John Boyega), die alle drie op hun manier er het beste van proberen te maken als zwarte in Detroit. Vooral Boyega, bij vlagen een jonge Denzel Washington, weet te fascineren als vredelievende maar machteloze getuige van de vaak harde momenten in de film. Antagonist van dienst is de taaie jonge agent Krauss (Will Poulter), die samen met zijn collega’s behoorlijk trigger happy omgaat met de rellen in zijn stad.
Het kernverhaal van ‘Detroit’ is gebaseerd op een gewelddadig incident in het wulpse motel Algiers, vanwaar een zwarte sluipschutter het vuur zou geopend hebben op de blanke ordetroepen. Wat er precies gebeurd is, is nooit officieel bepaald, maar Bigelow’s interpretatie is bij momenten even beklijvend als hard en gewelddadig. De sleutelscène van de film is één lang uitgesponnen sequentie in het motel - een stukje cinema dat er wonderwel in slaagt om de opgebouwde spanning over langere periode aan te houden. Verder ook complimenten voor de belichting, waarbij duidelijk keuzes zijn gemaakt om de zwarte huidskleur tot zijn recht te doen komen.
Het is wat jammer dat de halfweg zo strakke spanningsboog daarna wat ineen zakt. Bigelow’s keuze om te focussen op de zanger Larry, en niet op Dismukes, pakt wat te sentimenteel uit. De uiteindelijke ontknoping voelt daardoor iets te overhaast en te veilig aan, hetgeen de sterke acteerprestaties toch ietwat ondermijnt. Daarnaast kan je je ook de vraag stellen of ‘Detroit’ niet iets te veel opgaat in één incident, en daarbij de grote reikwijdte van het rassenconflict toen, maar ook de wijdverspreidheid van het racisme binnen het politiekorps, niet iets te veel uit de weg gaat. Alle geweld ten spijt had ‘Detroit’ misschien nog net iets harder gemoeten.
Niet alles loopt echt zoals het hoort in ‘Detroit’, maar er blijft meer dan genoeg over om de kijker over de streep te trekken. Over wat precies feit en fictie is valt nog wel te discussiëren, maar de film vat wel de woeligheid van een stad die geteisterd wordt door rassenongelijkheid, racisme en een neiging tot disproportioneel geweld. Of het nog steeds over het Detroit van 1967 gaat, is aan u om te beslissen.