recensie> Filmrecensie: Beautiful Boy
De helse liefde van een vader en zijn zoon
Met Beautiful Boy maakt Felix van Groeningen zijn debuut in Hollywood. Meteen een geslaagde intrede, hoewel de clichés wat mogen minderen.
‘My son is addicted to crystal meth, which seems to be the worst drug of all.’ Met de openingsquote van de film kun je je als kijker alvast niet mispakken; dit wordt een hevige film. Gebaseerd op de memoires van David (Steve Carrell) en Nic Sheff (Timothée Chalamet) volgen we de ‘avonturen’ van een vader die probeert om te gaan met de drugsverslaving van zijn zoon, een drugsverslaving die zo ver als crystal meth gaat.
De eerste joint. De eerste spuit. De eerste ontwenningskuur. De eerste relapse. De tweede spuit, de tweede kuur, de tweede relapse… Als een nooit eindigende cirkel volgen we het hele verhaal van de kleine Nic die groot wordt. Maar vooral volgen we het verhaal van de grote David die geen weg weet met de vele episodes van zijn zoon. Hoe hij als journalist zijn eigen onderzoek doet naar hoe het voelt om drugsverslaafd te zijn tot op het punt dat hij zelf een lijntje coke snuift. Hoe hij telkens opnieuw die zachte vader wil zijn voor zijn aan harddrugs verslaafde zoon. Een kruisstelling die niet altijd even gemakkelijk blijkt te zijn.
Waar is die punch?
Dat het verhaal op zowel de boeken van David als Nic is gebaseerd, heeft zijn positieve en negatieve kanten. We kunnen beide perspectieven volgen, zowel de zware weg van David die langzaamaan tot de conclusie komt dat hulp onmogelijk is, als de neerwaartse spiraal waar Nic zich in bevindt. Jammer genoeg brengt dit met zich mee dat we nooit echt zeker zijn wie de hoofdrol is: papa David of zoontje Nic? Rond wie draait het verhaal en wat moeten we eruit leren? Het verhaal had wat meer punch gehad als het bij een van beiden was gebleven.
Punch had het ook zeker meer gehad als niet iedereen zo perfect was geweest. Vaderlief heeft een job bij Rolling Stone en is freelance journalist voor grote bladen als The New York Times, heeft een mooie grote villa en heeft een gelukkige familie. Zoonlief kan van deze rijkdom genieten, is schrijver, dichter, muzikant, tekenaar, kan surfen, heeft te kiezen uit verschillende universiteiten en is bovenal ook een beautiful boy, zelfs doorheen de hele verslaving lang. Dat de karakters wat te vlak en te perfect in hun motieven en daden blijven, zorgt jammer genoeg voor een gebrek aan confrontatie met de eindmeet van een drugsverslaving.
Door al die kleine oneffenheden zou het haast kunnen lijken dat deze film zijn doel mist, wat allerminst het geval is. De vaderliefde wordt bloedmooi vastgelegd, de neerwaartse spiraal wordt bitter hard op het scherm gezwierd. Niet in het minst de verdienste van de acteerprestaties van Carrell en Chalamet, die beide oscarwaardig zijn. Chalamet speelt perfect die afstandelijke jongen, terwijl Carrell een bezorgde vader die geen raad meer weet met zichzelf geniaal weet neer te zetten. In de minder beladen scènes is Michael Scott nooit veraf, wat voor een extra luchtige sfeer zorgt.
Dat vader Sheff voor Rolling Stone werkte, is te merken in de soundtrack. Een eclectische mix die reikt van Neil Young over Nirvana tot John Lennon en David Bowie, met een originele song van Sampha. Het is genoeg om op elke scène meteen de juiste mood aan te brengen en toont meteen ook de gedeelde liefde van vader en zoon voor muziek van alle genres.
Van Groeningen mag trots zijn op zijn debuut in Hollywood. Hij weet zijn stijl van The Broken Circle Breakdown en Belgica te behouden en vertikt het om neergemalen te worden door de hollywoodmachine. Los van enkele schoonheidsfoutjes durven we zeggen dat de Oscars niet ver weg zijn.
Dit gedicht van Charles Bukowski, dat ook enkele keren in de film voorkomt en tijdens de eindcredits wordt voorgelezen, kan de essentie van deze film misschien nog beter vatten dan eender welke recensie ooit zal kunnen:
Let it unfold you
Either peace or happiness, let it enfold you.
When I was a young man I felt these things were dumb, unsophisticated. I had bad blood, a twisted mind, a precarious upbringing.
I was hard as granite, I leered at the sun. I trusted no man and especially no woman.
I was living a hell in small rooms, I broke things, smashed things, walked through glass, cursed. I challenged everything, was continually being evicted, jailed, in and out of fights, in and out of my mind. Women were something to screw and rail at, I had no male friends.
I changed jobs and cities, I hated holidays, babies, history, newspapers, museums, grandmothers, marriage, movies, spiders, garbagemen, English accents, Spain, France, Italy, walnuts and the color orange. Algebra angered me, opera sickened me, Charlie Chaplin was a fake and flowers were for pansies.
Peace and happiness to me were signs of inferiority, tenants of the weak an addled mind.
But as I went on with my alley fights, my suicidal years, my passage through any number of women - it gradually began to occur to me that I wasn't different from the others, I was the same.
They were all fulsome with hatred, glossed over with petty grievances, the men I fought in alleys had hearts of stone. Everybody was nudging, inching, cheating for some insignificant advantage, the lie was the weapon and the plot was empty, darkness was the dictator.
Cautiously, I allowed myself to feel good at times. I found moments of peace in cheap rooms just staring at the knobs of some dresser or listening to the rain in the dark. The less I needed the better I felt.
Maybe the other life had worn me down. I no longer found glamour in topping somebody in conversation. Or in mounting the body of some poor drunken female whose life had slipped away into sorrow.
I could never accept life as it was, I could never gobble down all its poisons but there were parts, tenuous magic parts open for the asking.
I reformulated I don't know when, date, time, all that but the change occured. Something in me relaxed, smoothed out. I no longer had to prove that I was a man.
I didn’t have to prove anything.
I began to see things: coffee cups lined up behind a counter in a cafe. Or a dog walking along a sidewalk. Or the way the mouse on my dresser top stopped there with its body, its ears, its nose, it was fixed, a bit of life caught within itself and its eyes looked at me and they were beautiful. Then - it was gone.
I began to feel good, I began to feel good in the worst situations and there were plenty of those. Like say, the boss behind his desk, he is going to have to fire me.
I've missed too many days. he is dressed in a suit, necktie, glasses, he says, 'I am going to have to let you go.'
'It's all right' I tell him.
He must do what he must do, he has a wife, a house, children. expenses, most probably a girlfriend.
I am sorry for him he is caught.
I walk onto the blazing sunshine. The whole day is mine temporarily, anyhow.
(The whole world is at the throat of the world, everybody feels angry, short-changed, cheated, everybody is despondent, disillusioned.)
I welcomed shots of peace, tattered shards of happiness.
I embraced that stuff like the hottest number, like high heels, breasts, singing, the works.
(Don’t get me wrong, there is such a thing as cockeyed optimism that overlooks all basic problems just for the sake of itself - this is a shield and a sickness.)
The knife got near my throat again, I almost turned on the gas again but when the good moments arrived again I didn’t fight them off like an alley adversary. I let them take me, I luxuriated in them, I bade them welcome home. I even looked into the mirror once having thought myself to be ugly, I now liked what I saw, almost handsome, yes, a bit ripped and ragged, scares, lumps, odd turns, but all in all, not too bad, almost handsome, better at least than some of those movie star faces like the cheeks of a baby's butt.
And finally I discovered real feelings of others, unheralded, like lately, like this morning, as I was leaving, for the track, I saw my wife in bed, just the shape of her head there (not forgetting centuries of the living and the dead and the dying, the pyramids, Mozart dead but his music still there in the room, weeds growing, the earth turning, the tote board waiting for me.) I saw the shape of my wife's head, she so still, I ached for her life, just being there under the covers.
I kissed her in the forehead, got down the stairway, got outside, got into my marvelous car, fixed the seatbelt, backed out the drive. Feeling warm to the fingertips, down to my foot on the gas pedal, I entered the world once more, drove down the hill past the houses full and empty of people, I saw the mailman, honked, he waved back at me.