splinter> Over humor en maatstaven
Splinter - Gezocht: scherpzinnige hofnarren (M/V)
Lachen is gezond. Humor helpt ons de dingen te relativeren. Maar humor is ook gevaarlijk: hoe paradoxaal het ook moge klinken, een doordacht gebruik is aangewezen.
Er bestaat de laatste tijd nogal wat consternatie over het gebruik van humor. Groot was de verontwaardiging omtrent de weinig smaakvolle ‘memes’ van jongerenclub ‘Schild en Vrienden’, of de ‘chocomoussemop’ van de Ninoofse kandidaat-burgemeester Guy D’haeseleer, maar even groot was de roep om het ‘recht op humor’ na de aanslagen op het Franse satirische blad Charlie Hebdo in 2015, en even groot is het succes van politieke satire op televisie, of het nu in Amerika is, in Nederland of bij ons. De zaak eens van op afstand bekijken is dus aangewezen.
Godfried Bomans, Nederlands auteur en mediafiguur, en zelf een groot humorist, onderstreept hoe belangrijk het is met dingen te kunnen lachen. Het behoedt je voor fanatisme en geeft ‘ruimte en visie, en het vermogen zich in de ander te verplaatsen’. Humor is immers volgens Bomans het vermogen ‘de dingen betrekkelijk’ te zien, te relativeren. In een tijd waarin fanatisme en radicalisme op vele fronten hoogtij vieren, is dat niet onbelangrijk. De Franse filosoof Bergson wijst in dezelfde richting. Met iets lachen impliceert dat je tijdelijk loskomt van de gevoelens en de betrokkenheid die je bij iets hebt. Je kunt niet lachen en tegelijk boos of verdrietig zijn. Wie uitglijdt over een bananenschil, kan daar in het begin niet om lachen: men heeft zich bezeerd, en men schaamt zich. Door met de zaak te lachen ga je inzien dat het allemaal zo erg nog niet is, niet waard om je erover op te winden. Met ruzie is het net zo. Op het moment dat je ruzie maakt, lijkt heel de wereld van dat conflict af te hangen. Er samen om lachen helpt de zaak te ontmijnen en in te zien dat ruzie maken nergens goed voor is.
De intellectuele functie van humor is dus om je er op te wijzen wanneer je te veel in de zaken opgaat. Ook in de politiek is dat belangrijk. De vele politieke satire heeft dus een belangrijke rol. Dat relativeren echter, is volgens Bomans, niet mogelijk zonder een maatstaf waarmee de ernst van de zaken gemeten wordt. Als humor de dingen op hun ware grootte plaatst, in het licht van de hele werkelijkheid, dan is het nodig de ware grootte van de dingen te kunnen herkennen. Bomans wijst daar op een belangrijk punt. Het voorval met de bananenschil, een ordinaire ruzie, en heel wat elementen uit de politiek zijn betrekkelijk klein. Andere zaken, de Holocaust, en hongersnoden in Afrika, zijn dan weer groot, en moeten ook als dusdanig worden erkend.
Ik vraag me af of we dat talent om de ware grootte, de ware ernst of onernst van de dingen in te schatten niet aan het verliezen zijn, en wel in twee richtingen. Dat talent ontbreekt bij Schild en Vrienden en bij D’haeseleer en zij zijn niet de enigen. Sommige zaken raken te diep om mee te lachen. Je moet dat kunnen inzien. Anderzijds is het teleurstellend hoe snel mensen in een kramp schieten, wanneer bepaalde zaken met een kwinkslag aan de kaak gesteld worden. Zelfs politici moeten zichzelf kunnen relativeren. Ontzag voor het grote, lachen met het kleine, om het kleine in het licht van het grote klein te houden: dat is de functie van humor, en dat vergt fijngevoeligheid. Volgens Bomans konden vroeger alleen de scherpste intellectuelen hofnar worden. Fijnzinnige hofnarren kunnen zich bij dezen melden voor een roemrijke carrière!