interview> 'Al op mijn tiende vond ik dat Rogier van der Weijden de grootste kunstenaar was’
Interview met kunsthistoricus Lorne Campbell
Professor Lorne Campbell ontving in oktober een eredoctoraat van de KU Leuven. We spreken met hem over Schotland, kunsthistorisch onderzoek en een beetje over plankenkoorts.
Lorne Campbell (Stirling, 1946) is een wereldvermaard kunsthistoricus en schrijver van een aantal grote standaardwerken over de kunst van de Zuidelijke Nederlanden in de vijftiende en zestiende eeuw. Naast zijn werk als onderzoeker gaf hij bijna dertig jaar les aan de universiteit van Cambridge en het prestigieuze Courtauld Institute of Art in Londen. Bovendien was hij al curator voor de National Gallery in Londen, het Museo Nacional del Prado in Madrid én voor ons eigen M-Museum.
Op 20 oktober werd aan hem een eredoctoraat uitgereikt in het kader van 500 jaar Utopia, voor zijn levenslange bijdrage aan de geschiedschrijving van de Vlaamse kunst en in het bijzonder voor zijn ondersteuning bij de tentoonstelling Op zoek naar Utopia. Hij vertelt ons over de spannendste ontdekkingen van zijn carrière en zijn fascinatie voor de vijftiende en zestiende eeuw.
Goedemiddag professor Campbell. Hoe is het om weer in Leuven te zijn, nadat u in 2009 de Rogier van der Weyden-tentoonstelling cureerde?
Lorne Campbell: ‘We hadden toen, in 2009, een appartement in het Begijnhof gedurende de loop van de tentoonstelling, dat was heel fijn. Ik voel me zeer vereerd dat ik van de oudste universiteit in de omgeving een benoeming heb mogen ontvangen: het is geweldig om voor zo’n privilege te worden gekozen.’
‘Eerlijk gezegd ben ik erg nerveus voor de uitreikingsceremonie. Het is om vijf uur dus ik moet nog gekleed en getrimd worden voor die tijd. Ik moet in de toga en hoed worden gestoken. Het spijt me dat je even moest wachten maar ik moest ook mijn speech nog wat aanpassen.’
Waarom zou u nog zenuwachtig zijn, met dertig jaar ervaring als docent?
‘Spreken in het openbaar geeft me altijd een beetje dat gevoel. Ik maak me dan druk dat ik dingen verkeerd ga zeggen. In mijn ogen mogen docenten altijd wel wat nerveus zijn.’
Volgens de universiteit werd het eredoctoraat uitgereikt in het licht van het Utopiafestival. Hoe is uw werk verbonden met Utopia?
‘In de eerste plaats heb ik de aanvragen geschreven voor drie van de vier bruiklenen (voor de tentoonstelling Op zoek naar Utopia, red.) uit Groot-Brittannië. Ik ben geen specialist op het gebied van Thomas More maar ik ben al lang bezig met hetzelfde tijdvak. Ik ben waarschijnlijk een van de weinige mensen die in 1977-1978 betrokken was bij de grote Sir Thomas More-tentoonstelling in de National Portrait Gallery in Londen en zich dat nog kan herinneren.’
‘Bij die gelegenheid vonden we de andere helft van een diptiek van Quinten Metsys, dat aan Sir Thomas More was gegeven door Erasmus en Pieter Gillis (humanist en vriend van Thomas More, red.). De linkervleugel bevond zich al in de koninklijke collectie, die is nu hier te zien in de tentoonstelling. De rechtervleugel was een schilderij uit de collectie van de graaf van Radnor - daar waren we het allemaal over eens. Ik kan er over uitwijden, als je wilt.’
Graag!
‘Aangezien een van de schilderijen op de achterkant het koninklijke merkteken heeft van Charles I, de letters ‘CR’ met een kroon erboven, zei ik: ‘Om de identificatie (van de vermeende rechtervleugel, red.) rond te krijgen, moeten we hetzelfde merk vinden op het schilderij van de graaf van Radnor'.'
‘We vonden eerst niets, tot een Duitse collega zei dat ze iets zag. We konden inderdaad nog net de overblijfselen zien van een CR-merk dat bijna was weggeschaafd. Een andere collega heeft er toen voorzichtig over gewreven, waaruit bleek dat het merk inderdaad op de achterkant van het schilderij stond. Het was precies hetzelfde gepositioneerd als op het andere werk. De panelen waren op dezelfde grootte afgesneden. Het was allemaal heel spannend.’
Op zoek naar Utopia
In 2009 heeft u met Jan Van der Stock de tentoonstelling over Rogier van der Weijden samengesteld. Wat vindt u van zijn nieuwe expositie Op zoek naar Utopia?
‘Het heeft me geraakt om voor het eerst de portretten van Quinten Metsys van Pieter Gillis en zijn vrouw te zien. Ze zijn in goede staat dus ik verheug me er al op om opnieuw te gaan en ze nader te bestuderen.’
‘Ik geloof in het maken van uitgebreide aantekeningen tijdens een museumbezoek. Op die manier vallen me dingen op die ik normaal gesproken over het hoofd zou zien. De notities zelf gebruik ik vaak niet meer, maar het schrijven zorgt voor een andere manier van kijken.’
Kunt u meer vertellen over het campagnebeeld van de tentoonstelling in het M-Museum, dat afkomstig is uit de collectie van de National Gallery (zie hieronder)?
‘Het was heel spannend om dat werk te onderzoeken. Toen we ernaar keken met de infraroodmachine werd de inscriptie op het armillarium, een signatuur in anagram, duidelijk zichtbaar. Toen we nog eens precies keken waar de vinger van het meisje stond, leek het of ze op de breedtegraad van Kopenhagen wees, waar ze vandaan kwam.’
‘Ik had eerder gewerkt aan de koninklijke verzameling en ze hadden een groepsportret van de drie kinderen van Christiaan II van Denemarken. Dorothea is links in beeld en dat kind lijkt heel erg op het meisje op dit portret. En ik had al zo’n vermoeden dat dit een ander portret kon zijn van Dorothea, omdat ze zo prachtig gekleed is en enorme parels op haar kleren heeft.’
Is dat het spannendste wat u heeft meegemaakt als curator?
‘Nee, dat was in de context van Thomas More. In de National Gallery waren we bezig met een onderzoek naar een portret dat beschadigd was, maar waarschijnlijk van groot belang. Er werd van gezegd dat het valselijk met Hans Holbein gesigneerd was. Ik zei tegen mijn collega, die er op dat moment met een microscoop naar keek, ‘De inscriptie moet ‘H. Holbein zijn’', en zij zei ‘Nee, de inscriptie is ‘F, P, O’… We hebben een gesigneerde Frans Pourbus (de Oudere)! Ik heb veel ontdekkingen mogen meemaken, meestal als resultaat van een samenwerking.'
Edinburgh en Brugge
Hoe raakte u geïnteresseerd in de periode van de vijftiende en zestiende eeuw?
‘Ik had het geluk dat mijn vader een schilder was en heel veel boeken had over kunst. Hij moedigde ons aan om ze in te kijken. Ik las hier en daar een stukje en snuffelde in de reproducties. Al op mijn tiende vond ik dat Rogier van der Weijden de grootste kunstenaar was.’
‘In Schotland was de vijftiende eeuw bovendien een heel dramatische periode. Er was een nauwe band tussen Schotland en de Lage Landen. Heel direct zelfs, aangezien de oversteek van Edinburgh naar Brugge korter is dan de afstand van Edinburgh naar Londen.’
‘Daarnaast gingen we kijken naar de vijftiende-eeuwse schilderijen die vrij toegankelijk zijn in Schotland. We hebben bijvoorbeeld de grote panelen die Hugo van der Goes schilderde voor Edinburgh. Aan die panelen werk ik in november. We gaan proberen om het bewijs bij elkaar te zoeken voor de schenker, een Schot die waarschijnlijk in Brugge was grootgebracht. Toen hij de schilderijen wilde, stuurde hij iemand naar Gent om Van der Goes te vragen. Van der Goes was in Gent, en Memling was op dat moment, in de jaren 1470, de succesvolste kunstschilder in Brugge. Toch blijft die opdrachtgever niet bij Brugge, bij Memling die waarschijnlijk wel beschikbaar was.’
‘Het lijkt er bovendien op dat er een verband is tussen deze man, de klerk Edward Bonkil, en de koningin van Schotland, Maria van Egmont-Gelre, die was grootgebracht aan het hof van Filips de Goede. Ze heeft een kerk en hospitaal opgericht in Edinburgh en Bonkil was de eerste provoost van die kerk.’
We weten nu waar u vandaan komt en wat u onderweg bent tegengekomen. Wat gaat u vanaf hier doen?
‘Er komt een heruitgave van de catalogus die ik in de jaren tachtig heb uitgegeven over vroeg-Nederlandse schilderijen in de koninklijke verzameling, vijftiende en zestiende eeuw. Het zou kunnen dat ik die geografisch uitbreid met een aantal Franse en Spaanse werken.’
‘Het andere project waar ik bij betrokken ben is de catalogus van vijftiende-eeuwse Nederlandse schilderwerken in het Prado museum in Madrid. Die wordt geschreven door een relatief jonge kunsthistoricus, José Juan Pérez Preciado. We werken samen met de wetenschappers en conservatoren van het Prado.’
Veel succes daarmee. We danken u voor het interview.
'Jullie ook bedankt voor het luisteren. Ik hoop dat ik niet te lang heb gesproken.'